4 nieuwe adviezen van de Orde

16.07.2018

De Nationale Raad van de Orde der Artsen heeft zich op 7 juli over 4 nieuwe adviezen gebogen.

1. Inzage door de arts-diensthoofd in de medische dossiers van de in zijn ziekenhuisdienst behandelde patiënten
2. Inzage door een ziekenhuisarts in de persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid in zijn patiëntendossier
3. Voorschrijven van een curatieve behandeling voor een seksueel overdraagbare aandoening (soa)
4. Artsen die verplicht hun DNA-profiel dienen te registreren in de gegevensbank van de DNA-profielen

1. Inzage door de arts-diensthoofd in de medische dossiers van de in zijn ziekenhuisdienst behandelde patiënten
De nationale raad van de Orde der artsen heeft de inzage in de medische dossiers van de patiënten behandeld in de ziekenhuisdienst waarvoor hij verantwoordelijk is, door de arts-diensthoofd onderzocht.

1°/ De inzage in de medische dossiers door de arts-diensthoofd, in deze hoedanigheid, is rechtmatig indien ze nodig is voor de uitoefening van zijn wettelijke verplichtingen en bevoegdheden zoals ze vastgelegd zijn door de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorgingsinrichtingen en de uitvoeringsbesluiten ervan. De finaliteits- en proportionaliteitsbeginselen inzake de verwerking van persoonsgegevens zijn van toepassing1.

2°/ De arts-diensthoofd is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in zijn dienst. Hij staat in voor de organisatie en de coördinatie van de medische activiteit in zijn dienst overeenkomstig het medisch reglement2.

De beoordeling van de praktijkuitoefening van de medewerkers van de arts-diensthoofd valt niet onder deze bevoegdheid; de gerichte medische audit valt immers onder de bevoegdheid van de hoofdarts van het ziekenhuis3.

3°/ Voor de samenwerking met de hoofdarts van het ziekenhuis bij de uitvoering van de wettelijke opdrachten van deze laatste, kan de inzage in de medische dossiers door de arts-diensthoofd gerechtvaardigd zijn op last en onder toezicht van de hoofdarts.

4°/ Vanuit een deontologisch oogpunt, herinnert de nationale raad aan zijn voorgaande adviezen en aanbevelingen:

 

1: Artt. 4 en 7 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens en artikel 10 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
2: Artikel 12 van het koninklijk besluit van 15 december 1987 houdende uitvoering van de artikels 13 tot en met 17 van de wet op de ziekenhuizen.
3: Artikel 6/1 van het voornoemde koninklijk besluit van 15 december 1987 gewijzigd door het koninklijk besluit van 25 april 2014.

terug

2. Inzage door een ziekenhuisarts in de persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid in zijn patiëntendossier
De nationale raad van de Orde der artsen heeft een vraag onderzocht aangaande de inzage door een ziekenhuisarts in de persoonsgegevens betreffende zijn gezondheid in zijn patiëntendossier.

1°/ Op basis van de wetsbepalingen aangaande de inzage in de persoonsgegevens betreffende de gezondheid speelt het geen rol of een patiënt zelf een gezondheidszorgberoepsbeoefenaar is die werkzaam is binnen het ziekenhuis: de regels voor de inzage door de patiënt in zijn patiëntendossier zijn dezelfde voor alle patiënten.

De federale commissie "Patiëntenrechten" bracht op 11 februari 2011 een initiatiefadvies uit over de inzage door een zorgverlener in zijn eigen patiëntendossier, waarin dit herinnerd wordt.

De patiënt die zijn dossier wenst in te kijken, dient hierom voorafgaandelijk te verzoeken, ongeacht of het een papieren dan wel elektronisch dossier betreft.

2°/ Indien de zorgverlener die instaat voor de behandeling van de patiënt, zich ervan vergewist dat er geen sprake is van een therapeutische uitzondering en dat de nodige maatregelen genomen werden om de inzage in eventuele persoonlijke aantekeningen en gegevens betreffende derden te vermijden, dient hij een directe elektronische inzage in het patiëntendossier toe te staan.

De nationale raad verwijst naar zijn advies van 19 september 2015 betreffende de rechtstreekse inzage door de patiënt in zijn elektronisch medisch dossier (Tijdschrift van de Nationale Raad, nr. 150).

3°/ De bepalingen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming die sinds 25 mei 2018 in werking is getreden, doen geen afbreuk aan de hierboven uiteengezette principes.

terug

3. Voorschrijven van een curatieve behandeling voor een seksueel overdraagbare aandoening (soa)
De nationale raad van de Orde der artsen heeft een vraag bestudeerd betreffende het voorschrijven van een curatieve behandeling voor een seksueel overdraagbare aandoening (soa) door de artsen van een screeningscentrum.

1°/ Bij een positieve test moet de patiënt de medische begeleiding krijgen die het meest aangepast is aan zijn behandeling (controle van de soa, nagaan of er geen andere aanverwante soa is, algemene opvolging en opvolging in de tijd) en aan alle aspecten van de zorgcontinuïteit (nevenwerkingen, spoedsituaties, enz.).

De kwaliteit van de zorg hangt onder meer af van de toegang tot de zorg. Toegankelijkheid vereist een beschikbaarheid die niet geboden wordt in een screeningsstructuur waarvan de consultatiedienstregelingen beperkt zijn tot enkele uren per week.

De nationale raad meent dat het screeningscentrum de patiënt in geval van positieve test moet doorverwijzen naar een huisarts of een gespecialiseerd team.

Het is opportuun dat het screeningscentrum samenwerkt met zorgstructuren, zodat een patiënt die geen behandelende arts heeft, makkelijker toegang tot de zorg krijgt.

Het belang van de patiënt om toegang tot kwaliteitsvolle zorg te krijgen is prioritair. Indien de situatie van de patiënt een behandeling binnen een zeer korte termijn vergt en de screenende arts gezien de omstandigheden vreest dat de patiënt er niet tijdig toegang toe heeft, kan hij zelf de behandeling opstarten omwille van het dringend karakter. Het vervolg van de behandeling moet toevertrouwd worden aan een huisarts of een gespecialiseerd team.

2°/ De vraag is blijkbaar ingegeven door het bewaren van de anonimiteit van de betrokken persoon gedurende de curatieve fase.

De vrees voor stigmatisatie en discriminatie kan voor de patiënt een rem zijn om zich te laten verzorgen. De artsen die instaan voor de screening, moeten hiervoor aandacht hebben, de patiënt geruststellen over het professionalisme van hun collega's en over hun discretieplicht en op die manier de patiënt aansporen zijn angsten opzij te zetten.

De curatieve zorg die verstrekt wordt aan een patiënt, of dit nu gebeurt binnen een screeningscentrum of binnen om het even welke andere medische structuur, dient opgenomen te worden in een medisch dossier op naam. Ook voor het opstellen van voorschriften, de traceerbaarheid van de toegediende geneesmiddelen en de terugbetaling van de behandelingen is de identificatie van de patiënt vereist.

terug

4. Artsen die verplicht hun DNA-profiel dienen te registreren in de gegevensbank van de DNA-profielen
De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht welke artsen hun DNA-profiel verplicht dienen te registreren in de gegevensbank van de DNA-profielen van de "intervenanten" die opgericht is door de wet van 17 mei 2017 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken.

De gegevensbank van de DNA-profielen van de "intervenanten" heeft tot doel na te gaan of de genetische vingerafdruk die verzameld werd tijdens een gerechtelijk onderzoek, niet deze is van een intervenant in een van de onderzoeksstadia, om zo te vermijden dat de navorsingen aangaande het betrokken spoor nutteloos verder gezet worden.

De wet definieert de intervenant als de persoon die omwille van zijn functie en in die hoedanigheid direct of indirect betrokken is bij de opsporing, analyse en verwerking van aangetroffen sporen (artikel 2, 14°, van de voornoemde wet van 22 maart 1999).

De wet bepaalt dat de DNA-afname bevolen wordt door de federale procureur. De toestemming van de intervenant is niet vereist (artikel 5quinquies van de voornoemde wet van 22 maart 1999).

De koning is door de wet belast met het bepalen van welke intervenanten of categorieën van intervenanten het DNA-profiel opgenomen wordt (artikel 5quinquies van de voornoemde wet van 22 maart 1999).

Aangezien de verplichte afname van een DNA-staal de vrijheid van een individu aantast en het gaat over de verwerking van zogenaamde gevoelige persoonsgegevens in een gegevensbank, stelt de nationale raad een beperkende interpretatie van de wettelijke definitie van de intervenant voor.

Op deze basis en rekening houdend met de bewoordingen van de hierboven geciteerde wettelijke definitie van de intervenant, formuleert de nationale raad de volgende overwegingen:

1° De intervenant is de persoon die door zijn functie betrokken is bij een strafonderzoek.

Het begrip functie houdt in dat de intervenant handelt binnen zijn beroepsactiviteit of een wettelijke opdracht. De personen die buiten deze hypothesen handelen op een plaats delict, zijn dus uitgesloten.

2° De functie van de intervenant moet de opsporing, analyse en verwerking van aangetroffen sporen tot doel hebben.

Hierdoor zijn de gezondheidsberoepsbeoefenaars wier functie een ander doel heeft, uitgesloten, met name de personen die handelen op een plaats delict om zorg te verstrekken.

De arts van een gemedicaliseerde ziekenwagen die op een plaats delict handelt om zorg te verstrekken, is dan ook geen intervenant in de zin van de voornoemde wet van 22 maart 1999.

3° De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer1 is voorstander van een procedure voor de registratie van de DNA-profielen van de intervenanten waarbij de bereidheid om een DNA-staal af te staan een bij wet opgelegde voorwaarde wordt om bepaalde beroepen of functies te kunnen uitoefenen2.

De wettelijke beperkingen in verband met de toegang tot een beroep of tot de uitoefening ervan moeten ingegeven zijn door dwingende redenen van algemeen belang, geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan wat noodzakelijk is om het te bereiken.

De nationale raad meent dat dus alleen de artsen die handelen binnen een opdracht of functie met criminalistisch doel (forensische arts, lid van een instituut voor criminalistiek en criminologie, gerechtelijk deskundige, enz. ), betrokken kunnen zijn.

1: Sinds 25 mei 2018 is de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (CBPL) de Gegevensbeschermingsautoriteit geworden.
2: Advies nr. 39/2013 van 4 september 2013

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht