Nieuwe adviezen van de Orde

21.12.2020

2 nieuwe adviezen van de Orde

1. Uitbrengen van advies door de zorgpsychiater van de gevangenisinstelling over de verantwoordelijkheid van de geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure
2. Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen

1. Uitbrengen van advies door de zorgpsychiater van de gevangenisinstelling over de verantwoordelijkheid van de geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure

De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 12 december 2020 de vraag of de arts-psychiater die instaat voor de behandeling van geïnterneerden in een gevangenisinstelling mag oordelen over de verantwoordelijkheid van een geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure.

In principe is de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden van toepassing op alle gedetineerden, inclusief de geïnterneerden. Dit betekent dat het tuchtregime in de gevangenisinstellingen zoals bepaald door titel VII van voornoemde wet ook van toepassing is op geïnterneerden.

In de rechtsleer en de rechtspraak heeft men zich al geregeld de vraag gesteld of het opleggen van een tuchtsanctie aan een geïnterneerde gerechtvaardigd is.(1) De vraag stelt zich in hoeverre een geïnterneerde verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden en of de tuchtrechtelijke inbreuk aan hem toerekenbaar is.

Het is een gunstige evolutie dat de gevangenisinstellingen rekening trachten te houden met de vraag van verantwoordelijkheid van een geïnterneerde voor de gepleegde tuchtrechtelijke inbreuk. Het is dan ook onontbeerlijk dat een arts-psychiater wordt betrokken bij het oordeel over de toerekeningsvatbaarheid van de betrokken geïnterneerde.

Het is evenwel van belang dat de arts-psychiater, aan wie wordt gevraagd of de geïnterneerde verantwoordelijk kan worden gehouden of niet, zijn oordeel op een onafhankelijke, onpartijdige, zorgvuldige en integere manier kan vormen. Deze opdracht toekennen aan de (behandelende) zorgpsychiater van de geïnterneerde, zou de principes van onafhankelijkheid en de onpartijdigheid in het gedrang kunnen brengen. Het is dienvolgens aangewezen dat deze opdracht wordt toegekend aan een externe arts-psychiater.

Los van voornoemde deontologische principes, is de zorgpsychiater gehouden tot het beroepsgeheim. Het toevoegen van elementen uit het medisch dossier van de geïnterneerde aan diens tuchtdossier, betekent een inbreuk op het beroepsgeheim. Daarnaast kan het deelnemen aan het oordeel van toerekeningsvatbaarheid de opgebouwde vertrouwensrelatie tussen de zorgpsychiater en de geïnterneerde ontwrichten.

Tenslotte dient te worden gewezen op het recht op psychiatrische zorg en therapie van de geïnterneerde, dat meermaals werd bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dit fundamenteel recht op zorg komt mogelijks in het gedrang wanneer de medische gegevens, verzameld in de context van de zorgrelatie, worden gebruikt om de geïnterneerde tuchtrechtelijk te sanctioneren. Dit zou als gevolg kunnen hebben dat de geïnterneerde geen beroep meer doet op de zorgpsychiater of niet meer vrijuit kan spreken, uit angst voor latere represailles in een tuchtprocedure.

De gevangenisinstelling kan tegemoet komen aan voornoemde problematieken door een beroep te doen op een onafhankelijk expert ter bepaling van de toerekeningsvatbaarheid van de geïnterneerde in de context van een tuchtprocedure, en niet op de zorgpsychiater van de gevangenisinstelling zelf.

1: O. Nederlandt en O. Michiels, "Le régime disciplinaire appliqué aux internés: irresponsables au pénal, responsables au disciplinaire?", Journal des Tribunaux 2016, 561-570.

terug

2. Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen – deontologische beginselen

Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, hebben artsen en ziekenhuisinstellingen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar eerstgenoemden tot doel hebben kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt op de ziekenhuisdienst, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.

Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.

Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's(1) hebben de ziekenhuizen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.

Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.

Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.

Lees verder.

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht