Nieuwe adviezen van de Orde

16.03.2019

De Nationale Raad van de Orde der Artsen heeft op 16 maart jl. 2 nieuwe adviezen gepubliceerd.

Buitengerechtelijke bescherming – Lasthebber van een patient
Gevolgen van de opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) door de Code Medische Deontologie (2018), dit voor de samenwerkingsovereenkomsten

Buitengerechtelijke bescherming – Lasthebber van een patient

Kan een behandelend arts of een coördinerend en raadgevend arts van het rusthuis waar zijn patiënt verblijft als lasthebber van zijn patiënt optreden in geval van een buitengerechtelijke bescherming (art. 489 e.v. Burgerlijk Wetboek)?

De nationale raad heeft op 16 maart 2019 de vraag onderzocht of de arts als lasthebber van een patiënt kan worden aangewezen binnen een lastgeving bedoeld als buitengerechtelijke beschermingsmaatregel.

De nationale raad is van mening dat het deontologisch niet wenselijk is dat, bij een buitengerechtelijke bescherming, een arts een lastgeving over de goederen of de personen van een patiënt aanvaardt. Of hij behandelend arts, dan wel coördinerend arts van het rusthuis is waar zijn patiënt verblijft, doet niet ter zake.

De lastgeving kan immers de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt beïnvloeden. De kerntaak van de arts ten aanzien van de patiënt is de verstrekking van gezondheidszorg. Het is niet aangewezen dat de arts zich daarenboven mengt in de financiële toestand van zijn patiënt, noch in de rechten die betrekking hebben op de persoon. Dergelijke inmenging kan gemakkelijk leiden tot een vertrouwensbreuk die de zorgrelatie schaadt.

Bepaalde uitzonderlijke omstandigheden, zoals een familiale band of een vriendschapsrelatie, kunnen nochtans een dergelijke lastgeving rechtvaardigen.

Of een arts die toch een dergelijke lastgeving aanvaardt, ondeontologisch handelt, is afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden. De bevoegde provinciale raad kan daarover oordelen.

terug

Gevolgen van de opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) door de Code Medische Deontologie (2018), dit voor de samenwerkingsovereenkomsten

De nationale raad heeft de gevolgen van de opheffing van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) door de Code Medische Deontologie (2018), dit voor de samenwerkingsovereenkomsten.

De Code Medische Deontologie (2018) heeft impliciet de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) opgeheven. Dit houdt in dat bij de beoordeling van de deontologische principes die gelden voor de professionele samenwerking tussen artsen, associaties, en vennootschappen (verder de overeenkomsten), niet meer kan verwezen worden naar de artikelen 159 tot 165 Code Geneeskundige Plichtenleer (1975). Dit betekent echter niet dat er geen deontologische beperkingen meer zouden zijn.

Blijkbaar is er hieromtrent nog onduidelijkheid. Niet alle provinciale raden hanteren dezelfde normen. Sommige provinciale raden eisen geen voorafgaande overlegging meer, andere doen dit wel, nog andere raden hun leden aan alle overeenkomsten te blijven overleggen. Sommige provinciale raden beoordelen de overeenkomsten nog op basis van de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975) of eigen leidraden van vóór de Code Medische Deontologie (2018).

Dit advies beoogt meer eenheid in de beoordeling van de overeenkomsten.

Het thans toepasselijke artikel 12 Code Medische Deontologie (2018) bepaalt:

"De arts kan voor zijn beroepsuitoefening samenwerkingsovereenkomsten afsluiten.

De arts vermijdt elke vorm van collusie.

De arts is steeds persoonlijk verantwoordelijk voor zijn medisch handelen.

De arts zorgt ervoor dat zijn beroepsuitoefening en de organisatie van de professionele samenwerking stroken met de bepalingen van de medische deontologie. Hij legt die afspraken schriftelijk vast."

De nationale raad heeft een leidraad "Contracten en vennootschappen" opgesteld. De bedoeling hiervan is de arts attent te maken op de belangrijkste deontologische aspecten en hem op dat vlak te helpen bij het opstellen van de overeenkomsten. (Advies NR van 15 september 2018, a162005).

1. Voorafgaande goedkeuring van de overeenkomsten

Een van de gevolgen van de opheffing van de CGP is de volledige afschaffing van de deontologische plicht de overeenkomsten vooraf ter goedkeuring over te leggen aan de provinciale raad.

De arts kan wel een vrijblijvend advies vragen aan zijn provinciale raad. Dit betekent dat de arts altijd vrij kiest of hij al dan niet zijn provinciale raad advies vraagt over de deontologische aspecten van de overeenkomsten.

De arts die de overeenkomsten niet vooraf overlegt, begaat daardoor geen deontologische fout.

2. Toepasselijke beoordelingscriteria

De provinciale raden kunnen bij de beoordeling van de overeenkomsten niet meer verwijzen naar de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975). De leidraden die ze vóór 3 mei 2018 hebben opgesteld, kunnen slechts dienstig zijn voor zover ze verplichtingen bevatten die niet gebaseerd zijn op de Code Geneeskundige Plichtenleer (1975). Alleen de leidraad opgenomen in het advies NR van 15 september 2018, a162005 en de toepasselijke bepalingen van de Code Medische Deontologie (2018) zijn richtinggevend.

Dit betekent niet dat alle adviezen van de nationale raad van vóór de CMD niet nuttig meer kunnen zijn bij de beoordeling van deontologische aspecten die in de voormelde leidraad zijn opgenomen.

3. Gevolgen van het niet-overleggen van de overeenkomsten

Zoals hiervoor reeds gezegd begaat de arts die de overeenkomsten niet vooraf overlegt, geen deontologische fout.

Indien evenwel zou blijken dat de overeenkomsten toch bepalingen bevatten die strijdig zijn met de thans geldende deontologie, kunnen de provinciale raden oordelen over de disciplinaire gevolgen daarvan.

4. Gevolgen van het niet-opvolgen van het advies van de provinciale raad

Het advies dat de provinciale raden over de overeenkomsten geven is een niet bindend advies.

Indien de arts oordeelt dit advies niet te volgen, begaat hij, alleen op die grond, geen deontologische fout.

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht