Persmededeling VAS - Conferentie Eerstelijnsgezondheidszorg

10.11.2011


Reactie van het VAS over de tussentijdse rapporten van de werkgroepen conferentie Eerstelijnsgezondheidszorg

Op 13 september vindt het eerste provinciaal gespreksplatform plaats waar het werkveld zal worden geïnformeerd en bevraagd over de tussentijdse rapporten, die werden opgesteld door de zes werkgroepen die in december 2010 zullen uitmonden in een conferentie eerstelijnsgezondheidszorg, georganiseerd door Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen.

Hieronder vindt u een samenvatting van de belangrijkste bezwaren terug die het Vlaams Artsensyndicaat wenst te formuleren op deze tussentijdse rapporten. Op ieder rapport werden daarenboven concrete bemerkingen geformuleerd, die aan de betrokken overheid en overlegplatformen werden overgemaakt. De BVAS, Belgische Vereniging van Artsensyndicaten, waarvan het VAS deel uitmaakt, verdedigt sedert 1971 de belangen van de artsen, zowel de huisartsen als de specialisten. Bij de laatste medische verkiezingen stemden 63 % van de artsen voor de BVAS.

Het Vlaams Artsensyndicaat wenst hiermee alle artsen te informeren over de strategische visie die op Vlaams niveau wordt ontwikkeld over de eerstelijnsgezondheidszorg, en die – althans in zijn huidige versie – niet strookt met de verzuchtingen die op het terrein bestaan.


I. Conferentie “eerstelijnsgezondheidszorg” ?

- wat is de eerste lijn ?

Na het lezen van de verschillende documenten van de afzonderlijke werkgroepen blijkt hoe sterk men schippert om het begrip eerstelijnsgezondheidszorg te definiëren. Niettegenstaande o.a. de definities van de Nederlandse Gezondheidsraad (pg.4 van de werkgroep positionering), het begrip eerstelijnsgezondheidszorg zoals gedefinieerd in het decreet betreffende de eerstelijnsgezondheidszorg en de samenwerking tussen zorgaanbieders (decreet van 18.02.2004, B.S. 20.04.2002) is er geen eenduidige omschrijving omtrent het uitgangspunt van de conferentie.

                                                                 
Het valt op dat de verschillende werkgroepen een zeer strikte omschrijving betrachten van wat de eerste lijn is.
Alles buiten de zogenaamde eerste lijn, zonder specifiek te omschrijven wat behoort tot de tweede en derde lijn, wordt niet betrokken bij de organisatie van het zorglandschap.  

Voorbeelden uit de rapporten van negatieve omschrijvingen:

eerstelijnsgezondheidszorg wordt verstrekt door verschillende zorgverleners die samen werken op een gecoördineerde manier in de eerstelijnszorg en zo nodig met verwijzing naar de tweede lijn (werkgroep positionering, pg 4).
De term “zo nodig” heeft een negatieve weerklank. Indien men de term “zo nodig” schrapt heeft de zin nog evenveel betekenis.

een recente OESO-aanbeveling voor België
(OECD, 2005) stelt dat de rechtstreekse toegang tot de specialist voor een nieuwe gezondheidsproblemen financieel moet ontmoedigd worden.  In de werkgroep positionering maakt men er dan van “wij onderschrijven deze aanbeveling vanuit de visie dat elke patiënt met een nieuw en/of diagnostisch probleem eerst gezien moet worden door een generalistische zorgverlener ( wie of wat is een generalistische zorgverlener? Een huisarts, zorgkundige, familiale helpster, de wijkagent?) die dan samen met de patiënt kan beslissen wanneer meer gespecialiseerde diagnostiek en of behandeling nodig is (pg11; vb. doorverwijzing van de zorgkundige naar de verpleegkundige, van de wijkagent naar de sociaal assistent?). Vermoedelijk gaat het om de huisarts.

Waarom mag een patiënt niet zelf beslissen dat hij beroep wil doen op een pediater, gynaecoloog, dermatoloog, orl.. indien hij dit zelf wenst?
Uit een onderzoek van de CM bleek trouwens dat 85% van haar leden erg gehecht blijft aan de vrije toegang tot een door hen gekozen specialist.
De patiënt kan zich hiervoor steunen op de expertise van de “generalist” maar dit mag nooit als een verplichting worden ingebouwd.

Het voorbeeld van de zorgtrajecten toont aan dat samenwerking tussen verschillende disiplines mogelijk is zonder indeling in eerstelijn, tweedelijn of derde lijn.
Dat dergelijke goed werkend concept wordt aangebracht door de werkgroep samenwerking om opnieuw een schisma te introduceren tussen eerste en tweede lijn in plaats van te hameren op een correcter samenwerking tussen huisartsen en specialisten toont aan dat de uitgangspunten inzake de uitwerking van een eerstelijnsbeleid volledig verkeerd worden ingeschat. Zo beweert men dat de tweede en derde lijn ondersteunend zijn voor de eerste lijn als het meest geïntegreerde zorgaanbod en niet omgekeerd (pg. 27).

Zo stelt de werkgroep verder (pg.19, punt 4.3.3) : “Tweede- en derdelijnsvoorzieningen dienen zich, complementair en ondersteunend aan de eerste lijn, hoofdzakelijk te richten op verder onderzoek van de cliënt/patiënt, of het verder uitzoeken en/of behandelen van gezondheidsproblemen op basis van speciale competentie (=specialist) eventueel aan de hand van meer complexe, schaarse technologie. Dit betekent o.a. dat zowel intra- als extramurale specialisten zich in principe op een ander echelon (2° of 3° lijn) bevinden dan de eerstelijnswerkers.

Waarom zijn tweede en derdelijnsvoorzieningen complementair en ondersteunend?
Waarom werkt men niet samen elk met zijn specifieke kenmerken? Waarom mag de tweede en derde lijn alleen verder werken met complexe en schaarse middelen?
Daar waar het uitgangpunt van de eerstelijnsconferentie gebaseerd is op samenwerken sluit dit document
het samenwerken met de anderen buiten de eerstelijn uit.

Het rapport van de werkgroep positionering duidt op de verscheidenheid van structuren en organisaties te velde en wenst meer duidelijke structuren en samenwerkingsvormen (pg. 9, punt 5).
Al jaren probeert men
tot de uitwerking van samenwerkingsvormen te komen. Blijkbaar heeft men de ultieme organisatie- of samenwerkingsvorm nog altijd niet uitgevonden. Blijkbaar vergeet men dat de patiënt een uniek individu is.
“De patiënt” enkel en alleen bekijken vanuit de eerste lijn is onmogelijk zoals het ook onmogelijk is om het gehele zorglandschap in detaillistische eenheden te gaan indelen.

- organiseren moet vrijwillig blijven en steunen op het akkoord van betrokkenen om samen te werken.
Achter de structuren werken mensen: artsen, verpleegkundigen, apothekers, vroedvrouwen enz.
Elkeen wenst een erkenning van zijn eigen kunnen. Structuren uitbouwen vertrekt vanuit dit gegeven en werkt rond de patiënt.
Verdere vormen van samenwerking tussen bovenvermelde personen moet berusten op instemming van betrokkenen.
Indien er voldoende vertrouwen heerst zal de samenwerking automatisch groeien.
Jonge mensen kiezen steeds meer voor samenwerken.

Dergelijke samenwerkingsvormen moeten vast en zeker ondersteund worden naast het evenwaardig behandelen van de solopraktijken.
Het VAS weigert collectivistisch geïnspireerde groepspraktijken aan te moedigen. Ondanks alle faciliteiten die de Overheid de verstrekkers in dergelijke medische huizen en wijkgezondheidscentra verleent, is toch maar 1,74 % van de Belgisch bevolking (188.787 personen, RIZIV cijfers 2008) ingeschreven in dergelijk systeem, en dan nog voornamelijk in het Franstalig landsgedeelte. Het aantal fulltime equivalent huisartsen dat in die praktijken actief is bedraagt 104 op een totaal FTE van 9.000 of 4,07 % (RIZIV cijfers 2010).
 

- Het VAS opteert er voor om solopraktijken evenwaardig te behandelen. De ene vorm sluit de andere vorm niet uit maar vult aan.
In de rapporten van verschillende werkgroepen wordt geen eigen plaats gelaten aan de individuele arts terwijl de patiënt vaak kiest voor een solowerkende arts, al dan niet georganiseerd in een kostenassociatie waarbij de patiënt nog steeds zijn eigen arts kan kiezen. De individuele benadering en opvolging van de patiënt en de duidelijke keuze van de patiënt voor een welbepaalde arts moeten gerespecteerd worden.

Wij zijn akkoord om samenwerkingsvormen uit de bouwen daar waar nodig, maar niet in alle gevallen en dit rekening houdende met de behoefte van de patiënt.
           

- in het kader van ITC ontwikkelingen kan het onmogelijk de bedoeling zijn om de strikte scheiding tussen de zogenaamde eerste lijn en de andere lijnen aan te houden. Voor het VAS staat de patiënt centraal. Zo kan het onmogelijk de bedoeling zijn om de ITC ontwikkelingen betreffende de zorgtrajecten enkel te organiseren binnen de eerste lijn met uitsluiting van alles wat er buiten ligt.

-het uitwisselen van gegevens tussen de zorgverleners moet gebeuren met respect voor de privacygegevens.
Tal van juridische bezwaren bemoeilijken het uitwisselen van gegevens.
Een goede regeling van de juridische aspecten rond therapeutische relatie en informed consent waarbij duidelijk bepaald wordt wie wat kan/mag zijn of aanpassen in het systeem, is nodig.

Voor het VAS dient het verzamelen en uitwisselen van gegevens vlot te verlopen met respect van de privacy zoals vastgelegd in de wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

II. Financiële implicaties

Binnen de verschillende werkgroepen bestond er onduidelijkheid of de financiële implicaties nu al dan niet binnen het rapport dienden opgenomen te worden. Zo stelde de werkgroep zorg om talent dat er geen debat werd gevoerd over de financiële haalbaarheid en consequenties van de voorstellen op korte of middellange termijn.
Dit zal het voorwerp van discussie zijn in december 2010 (pg.1. inleiding van het tussentijds rapport).

Niettemin doet de werkgroep positionering duidelijke voorstellen naar een veralgemeende derdebetalersregeling, forfaitarisering, financiële ontrading om rechtstreeks naar tweede lijn te gaan wegens te specialistisch en te duur (pg 13), kosteloosheid voor patiënten die de eerstelijn praktijken consulteren (pg.17).

Voor het VAS is het een duidelijk statement dat het uittekenen van een nieuw zorglandschap hand in hand moet gaan met duidelijk op voorhand uitgetekende financiële keuzes.

 
Het VAS stelt al jarenlang vast dat de forfaitaire betalingen steeds laattijdig uitbetaald worden, vaak niet geïndexeerd worden, en in geval van conflicten wordt de uitbetaling vaak opgeschort of gekoppeld aan voorwaarden.
De forfaitaire betalingsvormen in onze buurlanden waren de aanleiding tot een rantsoenering en wachtlijsten zonder evenwel de uitgaven te kunnen beheersen.

Evenmin zijn we voor een veralgemening van de derdebetalersregeling.
Het derdebetalerssysteem voor de ambulante verstrekkingen dient te worden voorbehouden voor patiënten die zich in moeilijke omstandigheden sociale omstandigheden bevinden die de arts zelf kan evalueren o.a. op wachtdiensten.
   

III. Vertegenwoordigingsbevoegdheid

Binnen een maatschappij zijn verschillende opvattingen mogelijk over de organisatie van de gezondheidszorg.
In een democratisch verkozen maatschappij moet het mogelijk zijn om een organisatievorm uit te werken die gedragen wordt door een meerderheid.


Het is daarom noodzakelijk dat de uitbouw van de gezondheidszorg gebeurt met respect van ieders mening en dit model in consensus wordt uitgewerkt. Er is nood aan competente mensen die zich bezighouden met de uitbouw die gedragen en ondersteund wordt door een basis. Een noodzakelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid en mandaat voor de verantwoordelijken is nodig.
Daar waar op Federaal niveau medische verkiezingen worden georganiseerd waardoor diegene die deelnemen aan de onderhandelingen werkelijk gemandateerden zijn van de basis ontbreekt een representatief systeem voor het aanduiden van de gemandateerden.

Zou het niet logisch zijn dat de eerstelijnsconferentie wordt uitgebouwd en ondersteund door organisaties en personen die een vertegenwoordigingsbevoegdheid hebben gekregen van de basis?
De verantwoordelijken van de werkgroep positionering stellen dat zij inzonderheid met de werkgroep samenwerking hebben overlegd. Dit is meer dan duidelijk te merken.
De beide werkgroepen vertrekken van – en bouwen verder met dezelfde uitgangspunten en dit wordt uitgewerkt door steeds dezelfde mensen. Die mensen vertegenwoordigen vooral zichzelf en een kleine minderheid van zorgverleners (cfr. supra: huisartsen 4 %).

IV. Praktijkassistenten

Zo stelt de werkgroep positionering dat de praktijken ondersteund worden door praktijkassistenten (pg. 13). Voor het VAS zijn praktijkassistenten personen die de praktijk van de beroepsbeoefenaars ondersteunen en dit met respect van elkeen zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in de desbetreffende wetgevingen. Deze categorie van zorgondersteuners oefenen daardoor geen taken uit die behoren tot de bevoegdheidsdomeinen van de desbetreffende, wettelijk erkende
beroepsbeoefenaars. De bestaande
wetgevingen moeten worden gerespecteerd.

V. Accreditering

De BVAS heeft als pionier gezorgd voor de invoering van de accreditering in België en in Europa. Het systeem wordt regelmatig bijgeschaafd
naargelang de specifieke noden. Wij wensen dat dit systeem in handen van de artsen blijft. Het VAS weigert categoriek dat de accreditering zou worden overgedragen aan de overheid zoals gesuggereerd door de werkgroep positionering (pg.15). De denigrerende terminologie die gebruikt wordt duidt op de vooringenomenheid van de auteurs.


Dr. Hilde Roels
Voorzitter Vlaams Artsensyndicaat
                                                                           


Dr. Marc Moens
       
Voorzitter BVAS 

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht