Nieuwe adviezen van de Orde

02.03.2022

De Nationale Raad heeft onlangs zijn adviezen van 19 februari 2022 gepubliceerd.

1. Verstrekken van medisch attest voor vrijstelling van de mondmaskerplicht en de gevolgen hiervan
2. Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening (actualisering advies van de nationale raad d.d. 27.04.2019)
3. Toepassing van euthanasie - Psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie
4. Beleidsvisie inzake welwillendheidsattesten

1. Verstrekken van medisch attest voor vrijstelling van de mondmaskerplicht en de gevolgen hiervan

De nationale raad van de Orde der artsen wordt om advies verzocht over het verstrekken van een medisch attest voor het bekomen van een vrijstelling van de mondmaskerplicht en de gevolgen hiervan.

In overeenstemming met de regels van de medische deontologie, moet de arts die een medisch attest verstrekt waarin hij bevestigt dat de patiënt geen mondmasker of gezichtsscherm kan dragen, zijn beslissing baseren op wetenschappelijke elementen, eigen aan de medische situatie van de patiënt, hetgeen in de praktijk uitzonderlijk is. Persoonlijke overtuigingen die losstaan van de psychische of fysieke gezondheid van de patiënt komen niet in aanmerking bij het opstellen van een medisch attest.

Dergelijk attest vormt geen toelating om naar plaatsen te gaan waar mondmaskerplicht geldt. Het is de persoon die erop moet toezien dat de wet nageleefd wordt of die verantwoordelijk is voor de bescherming van de gezondheid van de personen die blootgesteld zijn aan het risico van besmetting, dat het masker moet voorkomen, die beslist over de toelating.

terug

2. Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening (actualisering advies van de nationale raad d.d. 27.04.2019)

In zijn vergadering van 19 februari 2022 heeft de nationale raad zijn richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening geactualiseerd. Dit advies vervangt het advies van 27 april 2019 (a165002).

Inleiding

Deze adviestekst met deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening (hierna “euthanasie bij psychiatrische patiënten”), kwam tot stand binnen de commissie Euthanasie van de nationale raad van de Orde der artsen. De commissie heeft zich onder meer gebaseerd op de adviestekst “Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader?” van de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie (hierna “VVP”). Daarnaast werd ook het advies ingewonnen van haar Franstalige tegenhanger, de Société Royale de Médecine Mentale de Belgique (hierna de “SRMMB”).

De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna “Euthanasiewet”) bepaalt dat euthanasie bij psychiatrische patiënten mogelijk is, mits het naleven van bepaalde voorwaarden. De nationale raad is evenwel van mening dat het uitvoeren van euthanasie bij psychiatrische patiënten, omwille van de specifieke problematiek van deze patiënten, met zeer grote omzichtigheid moet gebeuren.

Dit advies voegt aan de Euthanasiewet enkele deontologische richtlijnen toe als leidraad voor de artsen bij het verzoek en de toepassing van euthanasie bij psychiatrische patiënten. De richtlijnen geven een deontologische interpretatie aan de wettelijke voorwaarden of voegen gedragsregels toe aan de bestaande wetgeving.

Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij psychiatrische patiënten

Overleg tussen minstens drie artsen

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie toepast bij een patiënt die kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, twee artsen moet raadplegen, die inzage nemen van het medisch dossier, de patiënt onderzoeken en zich moeten vergewissen van het aanhoudende en ondraaglijke fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden. De eerste geraadpleegde arts moet bevoegd zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen. De tweede geraadpleegde arts moet een psychiater zijn of een specialist in de aandoening in kwestie. Beide geraadpleegde artsen zijn onafhankelijk ten opzichte van de patiënt en de behandelende arts en stellen een verslag op van hun bevindingen. De behandelende arts brengt de patiënt hiervan op de hoogte.

Een psychiatrische aandoening op zichzelf resulteert meestal niet in het overlijden van de patiënt binnen afzienbare tijd. De arts die euthanasie overweegt bij psychiatrische patiënten zal dus in de praktijk steeds twee artsen raadplegen. Minstens twee van de drie artsen die bij de euthanasie betrokken zijn, dienen psychiaters te zijn.

De nationale raad is van mening dat de arts die euthanasie overweegt bij psychiatrische patiënten nog een stap verder dient te gaan en moet vergaderen met de geraadpleegde artsen, waarbij elke arts zijn standpunten zo objectief mogelijk uitlegt. Een schriftelijke neerslag van het overleg wordt genoteerd in het medisch dossier.

Het is aangewezen dat bij dit overleg rekening wordt gehouden met de bevindingen van de zorgverleners die regelmatig in contact staan met de psychiatrische patiënt.

De nationale raad stelt voor dat het RIZIV voorziet in een terugbetaling van dergelijk fysiek overleg, onder de noemer “Multidisciplinair Euthanasie Consult” (MEC), naar analogie met het “Multidisciplinair Oncologisch Consult” (MOC) binnen de specialisatie van de oncologie.

De patiënt is uitbehandeld

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie bij psychiatrische patiënten overweegt zich ervan moet verzekeren dat de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.

Het bepalen van de ongeneeslijkheid en/of de uitzichtloosheid van een psychiatrische aandoening is een complexe opdracht voor de arts, temeer door de significante comorbiditeit en de grotere zelfdodingsincidentie. De psychiatrische aandoening op zich zal slechts zelden aanleiding geven tot het overlijden van de patiënt en de uiteindelijke evolutie van de aandoening is moeilijk in te schatten. Toch kan er sprake zijn van ongeneeslijkheid of uitzichtloosheid omdat er bij bepaalde psychiatrische patiënten steevast geen uitzicht is op een positieve evolutie van hun gezondheidstoestand.

De arts die vaststelt dat de patiënt lijdt aan een ongeneeslijke en uitzichtloze psychiatrische aandoening, moet zich ervan verzekeren dat de patiënt is uitbehandeld. Dit betekent dat de patiënt alle mogelijke evidence-based behandelingen voor zijn aandoening heeft gehad. Wanneer de psychiatrische patiënt voor bepaalde evidence-based behandelingen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op weigering, kan de arts geen euthanasie toepassen.

De arts moet hierbij een zekere redelijkheid aan de dag leggen. Hij mag niet vervallen in een therapeutische hardnekkigheid. Het redelijk aantal te volgen behandelingen is begrensd. Het is de bedoeling dat de arts ervan overtuigd is dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevindt, vanuit een objectief medisch-psychiatrisch perspectief, geen redelijke behandeling meer is die het lijden van de patiënt kan verlichten.

Een ziekteproces van jaren

De Euthanasiewet bepaalt dat, indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, hij minstens één maand moet laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.

Daarnaast bepaalt de Euthanasiewet dat de arts zich moet verzekeren van het aanhoudende fysiek of psychisch lijden van de patiënt en van het duurzaam karakter van zijn verzoek. Daartoe voert de arts gesprekken met de patiënt die, rekening houdend met de ontwikkeling van de gezondheidstoestand van de patiënt, over een redelijke periode worden gespreid.

De nationale raad is van mening dat de arts zich slechts kan verzekeren van het duurzaam karakter van het verzoek van de psychiatrische patiënt indien de patiënt wordt opgevolgd gedurende een voldoende langdurige periode. De evolutie van de gezondheidstoestand van de psychiatrische patiënt is vaak onvoorspelbaar. De initieel uitzichtloze gezondheidssituatie kan aanzienlijk veranderen na verloop van tijd en mits de toepassing van een gepast zorgtraject. Het is thans niet aanvaardbaar om het verzoek tot euthanasie van de psychiatrische patiënt in te willigen op basis van het feit dat er een wettelijke termijn van één maand is verlopen na het schriftelijke verzoek, zonder dat deze patiënt een behandeltraject heeft gevolgd, gespreid over een langdurige periode.

De naasten betrekken bij het proces

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts vooraf en in alle gevallen, indien de patiënt dit wenst, het verzoek moet bespreken met zijn naasten die hij aanwijst.

De arts moet de patiënt aansporen zijn familie en naasten bij het proces te betrekken, tenzij er goede redenen zijn om dit niet te doen.

De nationale raad is zich bewust van het feit dat hierdoor conflicten kunnen ontstaan tussen enerzijds de autonomie van de patiënt en anderzijds het belang van de familie en/of de maatschappij. De arts heeft evenwel niet enkel plichten ten aanzien van de patiënt, maar ook ten aanzien van derden die ernstig kunnen geschaad worden door het verzoek van de patiënt. Het ondersteunen van derden en het beschermen van de maatschappij is onlosmakelijk verbonden met de problematiek van het uitvoeren van euthanasie bij psychiatrische patiënten.

Daarnaast is het betrekken van de naasten ook van belang voor de wettelijke beoordeling of het verzoek al dan niet tot stand kwam als gevolg van externe druk. De nationale raad onderschrijft hiervoor de tekst “Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader” van de VVP, die zich gebaseerd heeft op de Nederlandse “Richtlijn verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis”.

De patiënt is handelingsbekwaam en bewust

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie toepast, geen misdrijf pleegt wanneer hij zich ervan verzekerd heeft dat de patiënt handelingsbekwaam en bewust was op het ogenblik van zijn verzoek.

Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de handelingsbekwaamheid en de feitelijke bekwaamheid van de patiënt.

De handelingsbekwaamheid van een persoon is een juridisch begrip. Het is meestal de vrederechter die, mede met de hulp van een arts, zal bepalen of een persoon handelingsonbekwaam is en welke rechtshandelingen deze bijgevolg niet meer kan stellen. De arts die euthanasie toepast, moet nagaan of er op de patiënt die een euthanasieverzoek indient dergelijke juridische beschermingsmaatregel van toepassing is.

De feitelijke bekwaamheid, ook wel de wilsbekwaamheid of het zich bewust zijn van de handelingen die men stelt, is een feitelijke situatie waarover de arts die euthanasie toepast, moet oordelen. Bij psychiatrische patiënten is deze beoordeling niet evident omdat een psychiatrische stoornis de wilsbekwaamheid van de patiënt kan aantasten. Een psychiatrische stoornis impliceert evenwel niet automatisch dat de patiënt geen weloverwogen en geldig euthanasieverzoek kan formuleren.

Voor de beoordeling door de arts of de patiënt al dan niet wilsbekwaam is, onderschrijft de nationale raad de tekst “Hoe omgaan met een euthanasieverzoek in psychiatrie binnen het huidig wettelijk kader” van de VVP, die zich gebaseerd heeft op de Nederlandse “Richtlijn verzoek om hulp bij zelfdoding door patiënten met een psychiatrische stoornis”.

Doorverwijzen indien de arts de uitvoering van euthanasie weigert

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts niet kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.1

Weigert de geraadpleegde arts op grond van zijn gewetensvrijheid euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig en ten laatste binnen zeven dagen na de eerste formulering van het verzoek laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht en de patiënt of de vertrouwenspersoon doorverwijst naar een andere door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.2

Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen op een medische grond, dan dient hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig te laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. In dat geval wordt die medische grond opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.3

De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht is gespecialiseerd. Hij moet binnen de vier dagen volgend op de vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.4, 5

In de ziekenhuizen is het aangewezen een persoon aan te duiden die kennis heeft van het euthanasierecht en informatie over de wettelijke voorwaarden kan meedelen aan de patiënt.

Besluit

Met deze adviestekst stelt de nationale raad een leidraad op met deontologische richtlijnen opdat de vraag naar euthanasie bij psychiatrische patiënten zou worden geëvalueerd met de grootste omzichtigheid.

De tekst is niet-exhaustief en kan evolueren in de tijd. Derhalve zal de commissie Euthanasie van de nationale raad van de Orde der artsen zich de komende jaren blijven buigen over de problematiek.


1: Art. 14, tweede lid, Euthanasiewet.
2: Art. 14, vijfde lid, Euthanasiewet.
3: Art. 14, zesde lid, Euthanasiewet.
4: Art. 14, zevende lid, Euthanasiewet.
5: cf. ook ‘Deontologische doorverwijsplicht bij weigering van toepassing van euthanasie – Advies van de nationale raad van 6 mei 2017 (advies NR, 16 september 2017, a158004)

terug

3. Toepassing van euthanasie - Psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie

In zijn vergadering van 19 februari 2022 heeft de nationale raad de problematiek besproken inzake de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie en kennelijk niet binnen afzienbare tijd zullen overlijden.

Inleiding

Dit advies heeft tot doel richtlijnen te formuleren om artsen te ondersteunen in het zorgvuldig handelen bij de toepassing van euthanasie, in het bijzonder in complexe situaties waarbij er rechtsonzekerheid bestaat over de toepassing ervan omwille van mogelijke verschillen in interpretatie over de ernst en onomkeerbaarheid van de medische toestand. Het geactualiseerde advies van de nationale raad van 19 februari 2022 “Deontologische richtlijnen voor de toepassing van euthanasie bij patiënten die psychisch lijden ten gevolge van een psychiatrische aandoening”, kan niet zonder meer worden aangewend in situaties van psychisch lijden ten gevolge van somatische aandoeningen of polypathologie.

De wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en het Advies van het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek nr. 73 van 11 september 2017

In het geval van een euthanasievraag dient de arts te oordelen of er is voldaan aan de voorwaarden zoals bepaald door de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (hierna: Euthanasiewet).

De arts moet zich met name ervan vergewissen dat ‘de patiënt zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening’1.

Dit vergt een interpretatie van de wettelijke voorwaarden, die, in uitzonderlijke gevallen, vatbaar kan zijn voor discussie.

Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek publiceerde het Advies nr. 73 van 11 september 2017 betreffende euthanasie in geval van niet-terminale patiënten, psychisch lijden en psychiatrische aandoeningen, dat meerdere, voor onderstaande deontologische richtlijnen van de Orde der artsen zeer relevante elementen bevat.

Niettegenstaande een aantal onopgeloste discussiepunten bevat dit uitgebreide advies een consensus

(1) dat enkel lijden dat voldoet aan de voorwaarde dat het het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, een wettelijke grond voor euthanasie kan vormen;

(2) dat het tot de verantwoordelijkheid van de arts behoort om te oordelen over de ongeneeslijkheid van de ernstige door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; en

(3) dat, daarentegen, de beoordeling of het fysiek of psychisch lijden al dan niet aanhoudend en ondraaglijk is, bij de patiënt ligt.’2

De Euthanasiewet3 verwijst ook naar de voorwaarde dat het ‘lijden niet gelenigd kan worden’, om te bepalen of een patiënt zich in een medisch uitzichtloze situatie bevindt.

De interpretatie van het criterium ‘niet-lenigbaarheid’ van het lijden en de vraag of de arts dan wel de patiënt beslist of het lijden al dan niet lenigbaar is, zijn voor discussie vatbaar.

In ieder geval vereist de vaststelling van het (on)lenigbare karakter van het lijden ‘een diepgaande en constante dialoog tussen de patiënt en diens arts’4.

Het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek stelt dat ‘levensmoeheid zonder medische grondslag niet voldoet aan de vereisten van art. 3(1) van de wet en dus geen wettelijk aanvaardbare grond kan vormen voor de uitvoering van euthanasie’5. De Euthanasiewet bepaalt dat het ondraaglijk lijden het gevolg dient te zijn van een aandoening veroorzaakt door ziekte of ongeval. Ook al is het lijden van heel wat patiënten een combinatie van medische problemen en psychosociale problemen, zoals eenzaamheid, verlatenheid of een nutteloos gevoel, het zijn de medische problemen die de oorzaak moeten zijn van het aanhoudend en ondraaglijk lijden.6

Wat betreft polypathologie als grondslag voor euthanasie, zijn alle leden van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek van mening ‘dat sommige vormen van polypathologie – d.i. de aanwezigheid van meerdere aandoeningen - een medische grondslag kunnen zijn om een euthanasieverzoek in aanmerking te nemen onder de voorwaarde dat de ondraaglijkheid én de medische uitzichtloosheid én de niet-lenigbaarheid van het lijden van de betrokkene veroorzaakt worden door de polypathologie in kwestie’.7

Deontologische richtlijnen

De nationale raad is van oordeel dat de volgende deontologische richtlijnen voor zorgvuldig handelen kunnen helpen om juridische conflicten te voorkomen.

Bij de behandeling van een patiënt met polypathologie moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan het psychische lijden ten gevolge van de somatische aandoeningen.

Overleg tussen artsen, minstens een psychiater

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts die euthanasie uitvoert een andere arts moet raadplegen die bevoegd is om over de aandoening in kwestie te oordelen.8

De medische situaties die aanleiding geven tot discussies over de interpretatie van de wettelijke voorwaarden hebben altijd te maken met aandoeningen waarvan de arts verwacht dat de patiënt niet binnen afzienbare tijd zal overlijden. In dat geval bepaalt de Euthanasiewet dat de arts een bijkomende arts (‘tweede arts’ genoemd in de wet) moet raadplegen, die psychiater is of specialist in de aandoening in kwestie.9

Het is deontologisch raadzaam steeds een psychiater te betrekken bij de toepassing van euthanasie bij patiënten bij wie psychisch lijden ten gevolge van een of meerdere somatische aandoeningen of polypathologie een belangrijke rol speelt in de euthanasievraag.

Indien ‘de tweede’ geraadpleegde arts een specialist is in de aandoening in kwestie, maar geen psychiater, zoals bij wet is toegelaten, is het deontologisch aangewezen een derde arts te raadplegen, die psychiater is.

De geraadpleegde artsen moeten volgens de wet een verslag opstellen van hun bevindingen, dat wordt toegevoegd aan het medisch dossier.

Deontologisch is het aangewezen dat de derde geraadpleegde arts ook een verslag opstelt.

Daarbij acht de nationale raad het wenselijk dat er naast de loutere raadpleging met schriftelijk verslag ook een overleg plaatsvindt tussen de betrokken artsen.

De nationale raad herhaalt zijn vraag aan het RIZIV om te voorzien in een terugbetaling van dergelijk overleg onder de noemer van een Multidisciplinair Euthanasie Consult (MEC).

Tijdspanne tussen het verzoek en de uitvoering van euthanasie

De Euthanasiewet bepaalt dat, indien de arts van oordeel is dat de patiënt kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden, hij minstens één maand moet laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie.10

In het geval van psychisch lijden ten gevolge van polypathologie kunnen de inhoudelijke voorwaarden11 van de Euthanasiewet in vele gevallen vervuld zijn, waarbij de wettelijke termijn van één maand als voorwaarde kan volstaan.

Dit betekent echter niet dat er geen twijfel of discussie kan zijn. In geval van een polypathologie zal de arts nagaan of er geen symptomatische behandelingen meer mogelijk zijn die het lijden onder de onlenigbare grens zouden kunnen terugbrengen. De arts kan oordelen dat er voor één of meerdere van de aandoeningen nog een bijkomende zinvolle behandeling bestaat. In de praktijk gebeurt het dat de volledige procedure meer tijd in beslag neemt dan de wettelijk opgelegde termijn van één maand. De arts probeert zorgvuldig met de patiënt te blijven overleggen en hem mogelijk te overtuigen zich te laten behandelen, ook al heeft hij andere niet te lenigen aandoeningen die als ongeneeslijk kunnen worden gekwalificeerd. De arts moet hierbij een zekere redelijkheid aan de dag leggen en mag niet vervallen in een therapeutische hardnekkigheid.

De naasten betrekken bij het proces

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts vooraf en in alle gevallen, indien de patiënt dit wenst, het verzoek van de patiënt moet bespreken met zijn naasten die hij aanwijst.12

Indien de patiënt dit niet wenst, moet de weigering worden opgetekend in zijn medisch dossier. Indien de arts dit opportuun acht, mag hij ook de weigeringsredenen van de patiënt noteren in het medisch dossier.

De nationale raad is zich bewust van het feit dat hierdoor conflicten kunnen ontstaan tussen enerzijds de autonomie van de patiënt en anderzijds het belang van de familie en/of de maatschappij. Het is de deontologische plicht van de arts om derden te ondersteunen die ernstig geschaad kunnen worden door het verzoek van de patiënt, ter vrijwaring van het algemeen vertrouwen van de maatschappij in het artsenkorps.

Doorverwijzen indien de arts de uitvoering van euthanasie weigert

De Euthanasiewet bepaalt dat de arts niet kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.13

Artikel 14 van de Euthanasiewet bepaalt verder :

‘Weigert de geraadpleegde arts op grond van zijn gewetensvrijheid euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig en ten laatste binnen zeven dagen na de eerste formulering van het verzoek laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht en de patiënt of de vertrouwenspersoon doorverwijst naar een andere door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.’14

‘Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen op een medische grond, dan dient hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig te laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. In dat geval wordt die medische grond opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.’15

‘De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht is gespecialiseerd, alsook, op vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, binnen vier dagen volgend op die vraag, het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.’16,17

In de ziekenhuizen is het aangewezen een persoon aan te duiden die kennis heeft van het euthanasierecht en informatie over de wettelijke voorwaarden kan meedelen aan de patiënt.


1: Art. 3, §1, derde streepje, Euthanasiewet.
2: Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73 van 11 september 2017 betreffende euthanasie in geval van niet-terminale patiënten, psychisch lijden en psychiatrische aandoeningen (hierna Advies nr. 73), p. 60.
3: Art. 3, §1, Euthanasiewet.
4: Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 41.
5: Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, pp. 60 en 53.
6: Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 53.
7: Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek, Advies nr. 73, p. 52.
8: Art. 3, §2, 3°, Euthanasiewet.
9: Art. 3, §3, 1°, Euthanasiewet.
10: Art. 3, §3, 2°, Euthanasiewet.
11: i.e. een medisch uitzichtloze toestand van aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden en het gevolg is van een ernstige of ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening.
12: Art. 3, §2, 5°, Euthanasiewet.
13: Art. 14, tweede lid, Euthanasiewet.
14: Art. 14, vijfde lid, Euthanasiewet.
15: Art. 14, zesde lid, Euthanasiewet.
16: Art. 14, zevende lid, Euthanasiewet.
17: cf. ook ‘Deontologische doorverwijsplicht bij weigering van toepassing van euthanasie – Advies van de nationale raad van 6 mei 2017 (advies NR, 16 september 2017, a158004).

terug

4. Beleidsvisie inzake welwillendheidsattesten

De nationale raad bestudeerde in zijn vergadering van 19 februari 2022 het toenemend probleem van het foutief of vals opstellen van medische documenten. De aanleiding is het stijgend aantal klachten bij de provinciale raden over kwestieuze medische attesten en de recente undercoverreportage1 waarin werd aangetoond dat een groot aantal artsen inging op de vraag naar welwillendheidsattesten.

Ondanks de recente herhaling van de principes die gelden bij het opstellen van medische documenten in de nieuwe Code van medische deontologie2 en in het advies van de nationale raad van 19 september 20203, blijven artsen attesten opstellen die niet stroken met de medische deontologie. Het afleveren van kwestieuze attesten haalt de geloofwaardigheid van de individuele arts en het vertrouwen in het gehele artsenkorps onderuit. Bovendien kan de patiënt nadeel ondervinden bij het verwerven van sociale of andere voordelen indien de instantie twijfelt aan de waarachtigheid van deze medische documenten.

Om deze redenen, heeft de Orde een actieplan opgesteld, dat steunt op drie pijlers: preventie, controle en tuchtrechtelijke handhaving.

Wat de preventie betreft, zullen de decanen van de faculteiten geneeskunde worden aangeschreven om het maatschappelijke belang van medische attesten te benadrukken in de master geneeskunde en de master na masteropleiding. Ook de lokale kwaliteitsgroepen (LOK) zullen worden verzocht de materie op te frissen in hun bijscholingen. Om het actieplan te ondersteunen, wordt voor de artsen als bijlage een affiche ter beschikking gesteld, die kan worden uitgehangen in de wachtzaal en waarin zowel de patiënt als de arts op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt gewezen. Digitaal lesmateriaal wordt beschikbaar gesteld voor het onderwijs en de bijscholingsactiviteiten.

Wat de controle en de handhaving betreft, zullen de artsen die valse attesten opstellen ter verantwoording worden geroepen door de bevoegde provinciale raden om hen te wijzen op het maatschappelijke belang van medische documenten. Het opstellen van attesten dat niet strookt met de medische deontologie betreft een deontologische inbreuk en kan het voorwerp uitmaken van een disciplinaire sanctie.

De affiche in het Nederlands kan u onderaan deze webepagina dowloaden.


1: Reportage “Factcheckers” van 15 februari 2022 op één, VRT
2: https://ordomedic.be/nl/code-2018/respect/26
3: https:/ordomedic.be/nl/adviezen/attesten/getuigschrift/opstellen-van-medische-documenten-principes-en-aanbevelingen

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht