Nieuwe adviezen van de Orde

01.02.2024

De nationale raad van de Orde van Artsen heeft onlangs vier nieuwe adviezen gepubliceerd.

1. Gebruik van dwang bij een medisch onderzoek op een vreemdeling in het kader van een procedure van overdracht, terugdrijving, terugkeer of verwijdering
2. Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen, de huisartsenwachtposten en de artsenpraktijken – Algemene beginselen
3. Artsen die zichzelf zorg verstrekken – Deontologische aanbevelingen
4. Nieuw statuut van de "bekwame helper"

1. Gebruik van dwang bij een medisch onderzoek op een vreemdeling in het kader van een procedure van overdracht, terugdrijving, terugkeer of verwijdering

De nationale raad van de Orde der artsen werd door meerdere collega’s om advies verzocht over het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen inzake het aanklampend terugkeerbeleid (Parl. St., zitting 2022-2023, doc 55 3599/01).

Hun vraag houdt verband met de debatten die momenteel gevoerd worden omtrent artikel 26 van het wetsontwerp dat een artikel 74/23 invoegt in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (dit artikel wordt in extenso gepubliceerd na dit advies). Uit dit artikel blijkt dat een meerderjarige vreemdeling, onder bepaalde voorwaarden die geval per geval beoordeeld dienen te worden, verplicht kan worden mee te werken aan de medische onderzoeken die vereist zijn met het oog op de gedwongen uitvoering van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer-, of verwijderingsmaatregel ten aanzien van hem en waaraan hij weigert mee te werken.

1. In de huidige stand van de Belgische wetgeving inzake dwangprocedures die de tussenkomst van een arts rechtvaardigen, is fysieke dwang voor de uitvoering van een medisch onderzoek uitzonderlijk en strikt omkaderd1.

Dit wetsontwerp maakt deel uit van een Europees migratiebeleid dat elke Staat op dezelfde manier moet respecteren als de fundamentele mensenrechten die op het spel staan.

In het onderhavige geval maakt het ontwerp het gebruik van dwang mogelijk om een medisch onderzoek op te leggen dat niet geëist wordt door de Belgische wet maar dat, net als aan andere Europese Staten, opgelegd wordt door het land van doorreis of bestemming of als reisvoorschrift door de vervoerder die instaat voor het vervoer van de vreemdeling, in het kader van een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid.

De medische onderzoeken die gedwongen opgelegd kunnen worden, zijn niet vastgelegd, noch de mate waarin ze de fysieke integriteit aantasten van de persoon die eraan onderworpen wordt. Er wordt enkel bepaald dat het medisch onderzoek het mogelijk moet maken vast te stellen dat de vreemdeling kan reizen zonder zijn eigen gezondheid, de gezondheid van zijn medereizigers of de gezondheid van de bevolking in het land van bestemming in gevaar te brengen. Bovendien bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, “op gezamenlijk voorstel van de minister2 en de minister van Volksgezondheid” de medische onderzoeken die in toepassing van dit artikel verplicht opgelegd kunnen worden aan de vreemdeling.

De persoon heeft geen rechtsmiddel om zich te verzetten tegen dwang voordat deze wordt uitgevoerd op grond van het feit dat “het voorzien van een dergelijke procedure de uitvoering van de overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel zeer ernstig zou bemoeilijken en hierdoor de invoering van de verplichting tot het ondergaan van een medisch onderzoek niet langer nuttig zou zijn” (Parl. St., doc 55 3599/001, p. 15).

Indien een vreemdeling weigert mee te werken aan het medisch onderzoek, berust de beslissing om dwang toe te passen en het gebruik van die dwang bij de gemachtigde van de minister (een personeelslid van de Dienst Vreemdelingenzaken), die daartoe een specifieke, door de Koning te bepalen, opleiding genoten heeft.

2. Het artsenkorps, waarvan de deontologische en ethische waarden in essentie gebaseerd zijn op respect voor de integriteit en de belangen van het individu, stelt zich terecht vragen bij zijn rol in een procedure die gebaseerd is op een opvatting volgens welke de goede uitvoering van het migratiebeleid, dat toegepast wordt op een groep van personen die van nature kwetsbaar zijn, belangrijker is dan deze waarden.

Het bureau van de nationale raad werd door het kabinet van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie bevraagd over een voorontwerp van wet voordat het huidige wetsontwerp bij de Kamer ingediend werd.

Zonder een inhoudelijk standpunt in te nemen, stelde het bureau dat gezien de brede waaier aan mogelijke medische onderzoeken, en in het bijzonder het feit dat het medisch onderzoek een eis van de vervoerder alleen kan zijn, het soort onderzoek en het doel ervan gepreciseerd moeten worden. Het bureau vond het niet voldoende te vermelden dat het onderzoek geen tergend karakter mag hebben en met eerbiediging van de waardigheid van de vreemdeling geschiedt, zonder overigens te vermelden wie beoordeelt of dit het geval is.

Het bureau steunde het verbod dwang te gebruiken om een medisch onderzoek uit te voeren bij een minderjarige of in aanwezigheid van een minderjarige, het verbod een onderzoek uit te voeren wanneer het de gezondheid van de betrokkene in gevaar kan brengen, de verplichting dat het medisch onderzoek enkel uitgevoerd mag worden door gekwalificeerd medisch personeel, de verplichting dat het minst invasieve onderzoek uitgevoerd moet worden, en de verplichting dat het medisch onderzoek een residuair karakter moet hebben, dat alleen uitgevoerd zal worden wanneer de noodzakelijke medische attesten en getuigschriften ontbreken. Deze beperkingen zijn overgenomen in het voorgelegde wetsontwerp.

De nationale raad handhaaft deze opmerkingen.

3. De nationale raad neemt er nota van dat de beoogde medische dwangmaatregelen alleen toegepast kunnen worden in het geval van “een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid”. Het zou wenselijk zijn ervoor te zorgen dat de wet niet toelaat dat dergelijk medisch onderzoek uitgevoerd wordt buiten de hierboven genoemde noodsituatie.

De nationale raad plaatst vraagtekens bij de reikwijdte van "fysieke aansporing" voorafgaand aan het medisch onderzoek. Dit begrip wordt niet toegelicht in de memorie van toelichting, hoewel de Raad van State zich hierover al uitgelaten had in zijn advies over het wetsontwerp (Parl. St., doc 55 3599/001, p. 102-103). Fysieke aansporing kan de meest uiteenlopende vormen aannemen en deze wettelijke toelating mag niet begrepen worden als een blanco cheque voor de uitvoerende ambtenaren. In het licht van de rechten en vrijheden die vastgelegd zijn in de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, moet dit begrip verduidelijkt worden.

In verband met het medisch onderzoek bepaalt artikel 26 van het ontwerp dat enkel het minst invasieve medisch onderzoek toegepast wordt “voor zover het onderzoek beschikbaar is”. De nodige maatregelen moeten zijn genomen om ervoor te zorgen dat het minst invasieve onderzoek daadwerkelijk beschikbaar is. Indien dit niet het geval is, dan vindt de nationale raad dat het onderzoek niet uitgevoerd kan worden.

4. Vanuit deontologische oogpunt en in de veronderstelling dat het ontwerp aangenomen wordt, is de nationale raad van mening dat een arts die gevraagd wordt mee te werken aan een medisch onderzoek onder dwang in het kader van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel, zijn professionele onafhankelijkheid behoudt. Geen enkele arts kan verplicht worden dergelijk onderzoek uit te voeren.

Het is de verantwoordelijkheid van de arts om na te gaan of zijn tussenkomst in overeenstemming is met de wet, zowel wat betreft de wettelijke vereisten met betrekking tot het medisch onderzoek als de uitvoering ervan onder dwang.

Indien hij van mening is dat niet aan deze voorwaarden voldaan is of dat het gebruik van dwang niet gepast is gezien de kwetsbaarheid van de persoon, of dat het doel bereikt kan worden met minder dwingende middelen, voert hij het medisch onderzoek in kwestie niet uit.

De arts heeft altijd het recht om te weigeren dit onderzoek uit te voeren indien hij naar eer en geweten meent dat dit in strijd is met de waarden van de medische deontologie inzake professionaliteit, respect, integriteit en verantwoordelijkheid. Het handelen van de arts dient in lijn te zijn met de Code van de medische deontologie (onder meer artikel 30) en kan hierop afgetoetst worden.

Tot slot wil de nationale raad met klem benadrukken dat artsen of andere beroepsbeoefenaars uit de gezondheidszorg in geen geval geïnstrumentaliseerd mogen worden als middel om diplomatieke moeilijkheden en impasses met derde landen bij de uitvoering van het migratiebeleid het hoofd te bieden.

****

Artikel 26 van het wetsontwerp van 29 september 2023 tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen inzake het aanklampend terugkeerbeleid bepaalt :

In Hoofdstuk I, ingevoegd (in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen) bij artikel 24, wordt een artikel 74/23 ingevoegd, luidende:

“Art. 74/23. § 1. Met het oog op de gedwongen uitvoering van een overdrachts-, terugdrijvings-, terugkeer- of verwijderingsmaatregel kan een vreemdeling worden verplicht een medisch onderzoek te ondergaan, desgevallend met gebruik van dwang, indien het onderzoek noodzakelijk is om vast te stellen of de vreemdeling kan reizen zonder zijn eigen gezondheid, de gezondheid van zijn medereizigers of de gezondheid van de bevolking in het land van bestemming in gevaar te brengen. Het verplicht medisch onderzoek kan enkel worden uitgevoerd indien het noodzakelijk is omdat het is opgelegd als voorwaarde tot binnenkomst of doorreis door het land van bestemming of doorreis, of als reisvoorschrift door de vervoerder die instaat voor het vervoer van de vreemdeling, in het kader van een door de Wereldgezondheidsorganisatie uitgeroepen noodsituatie van internationaal belang op het gebied van de volksgezondheid, en voor zover de beschikbare medische attesten niet als toereikend worden aanvaard door het land van bestemming of doorreis of door de vervoerder.

De vreemdeling wordt vooraf geïnformeerd over het medisch onderzoek dat hem zal worden opgelegd, alsmede over de wijze waarop het zal worden uitgevoerd, het doel van het onderzoek, de mogelijke impact ervan op zijn gezondheid en over de mogelijkheid, bij weigering tot medewerking, tot het uitvoeren van het medisch onderzoek met gebruik van dwang overeenkomstig paragraaf 2. Deze informatie wordt verstrekt in een taal die de vreemdeling begrijpt of waarvan men redelijkerwijs kan veronderstellen dat hij die begrijpt.

De vreemdeling ondertekent een verklaring waarin hij zich ertoe verbindt mee te werken aan dit medisch onderzoek. Deze verklaring bevat de in het tweede lid vermelde informatie. De vreemdeling krijgt de mogelijkheid om, voorafgaand aan de ondertekening van de verklaring en afgezonderd van het personeel betrokken bij het onderzoek, de gegeven informatie door te nemen.

Op gezamenlijk voorstel van de minister en de minister van Volksgezondheid, bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de medische onderzoeken die in toepassing van dit artikel verplicht kunnen worden opgelegd aan de vreemdeling.

§ 2. Indien de vreemdeling zich niet uit eigen beweging aan het in paragraaf 1 bedoelde medisch onderzoek onderwerpt en het doel niet met minder dwingende middelen kan worden bereikt, kan het medisch onderzoek met gebruik van dwang worden uitgevoerd.

Het gebruik van dwang bij het uitvoeren van het medisch onderzoek is uitgesloten voor minderjarige vreemdelingen.

Het gebruik van dwang bij het uitvoeren van het medisch onderzoek gebeurt nooit in de aanwezigheid van minderjarige vreemdelingen.

Het gebruik van dwang wordt uitgevoerd door de gemachtigde van de minister die hiervoor een specifieke opleiding heeft genoten.

De Koning bepaalt de inhoud van deze opleiding.

Het gebruik van dwang is onderworpen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 37 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

Het gebruik van dwang is aangepast aan de kwetsbaarheid van de persoon.

De toegelaten dwangmiddelen zijn de fysieke aansporing, de houdgreep en de hand- en/of voetboeien.

Elk gebruik van dwang bij het uitvoeren van een medisch onderzoek, moet onverwijld in een gedetailleerd verslag worden gerapporteerd.

De gemachtigde van de minister vermeldt in het verslag de gebruikte dwangmiddelen, de duur van het gebruik van de dwang en de rechtvaardiging daarvoor.

§ 3. Het in paragraaf 1 bedoelde medisch onderzoek wordt uitgevoerd door daartoe medisch geschoold personeel.

Enkel het minst invasieve medisch onderzoek wordt toegepast, rekening houdend met de voorwaarden die door het land van bestemming of doorreis of door de vervoerder zijn opgelegd en voor zover het onderzoek beschikbaar is.

Het medisch onderzoek mag geen tergend karakter hebben en geschiedt met eerbiediging van de waardigheid van de vreemdeling. Indien het medisch personeel van oordeel is dat het onderzoek de gezondheid van de vreemdeling in gevaar kan brengen, voert zij deze niet uit.”.

1: zie bijvoorbeeld art. 90undies Wetboek van Strafvordering (DNA-onderzoek) en art. 524quater, §2, Wetboek van Strafvordering (onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit)
2: Hier dient wellicht gelezen te worden « de staatssecretaris voor Asiel en Migratie », zoals het vermeld staat in de memorie van toelichting (Parl. St., doc 55 3599/001, p. 15).

terug

2. Samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen, de huisartsenwachtposten en de artsenpraktijken – Algemene beginselen

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 20 januari 2024 het advies betreffende de samenwerking tussen de politie, het openbaar ministerie en de ziekenhuizen uitgebreid met de huisartsenwachtposten en andere artsenpraktijken.

Dit advies vervangt de adviezen a167013 en a167039.

Inhoud

1. Inleiding
2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit – patiënt als dader of slachtoffer
2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt
2.4. Patiënt onder politiebegeleiding
2.5. Voorrang verlenen aan politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.6. Politie betreedt het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies
2.8. Verhoor in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk
2.9. Vermiste personen

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkende karakter" van de verdwijning
2.9.2. Opsporing van de patiënt
2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante-mortem dossier

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting
2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

2.11.1. De getuigenis in rechte
2.11.2. casusoverleg
2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen
2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname
2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is geworden met een ernstige ziekte bij een strafbaar feit
2.11.3.4. DNA-onderzoek

2.12. Bewakingscamera's om misdrijven in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk te voorkomen of vast te stellen

3. Besluit

1. Inleiding

Binnen de context van het ziekenhuisgebeuren, de wachtposten en de artsenpraktijken, hebben artsen een andere finaliteit dan politiediensten en parketten. Waar de taak van eerstgenoemden tot doel heeft kwaliteitsvolle zorg te verstrekken aan iedere patiënt die zich aanbiedt, hebben laatstgenoemden de taak de veiligheid van de maatschappij te waarborgen en objectieve vaststellingen te doen om naderhand de waarheidsvinding van de rechter te faciliteren.

Toch komen beiden geregeld met elkaar in aanraking en dwingt de situatie hen om samen te werken, niettegenstaande hun vaak tegenstrijdige doelen en normen. Zo is de arts gehouden tot het beroepsgeheim, terwijl de politie, in de context van een onderzoek, net zo veel mogelijk informatie van een potentiële dader of een slachtoffer poogt te verzamelen. Ook andere fundamentele rechten, zoals het recht op zorg en het recht van verdediging, blijven van toepassing.

Het voorziene wettelijke kader is soms onvoldoende gekend, zowel bij de artsen als de politiediensten, of schept niet genoeg duidelijkheid over hoe beide actoren in een specifieke situatie moeten handelen. In sommige regio's 1 hebben de ziekenhuizen, de huisartsenkringen, de politie en het openbaar ministerie een samenwerkingsprotocol opgesteld, dat een aantal afspraken vastlegt over hoe de interactie tussen hen moet verlopen met het oog op maximale efficiëntie en effectiviteit van beide diensten.

Dergelijke samenwerkingsprotocollen bevorderen een vlotte samenwerking tussen de verschillende actoren op het terrein en bieden een antwoord op een aantal specifieke situaties. Het risico bestaat er evenwel in dat iedere regio andere afspraken maakt of dat afspraken worden gemaakt die tegenstrijdig zijn met de bestaande wetgeving of de medische deontologie.

Om dit te voorkomen, geeft de nationale raad in volgend advies een overzicht van welke deontologische beginselen de arts in acht moet nemen in een bijzondere situatie, met respect voor het recht op privacy, het beroepsgeheim, de toegang tot de zorg, de kwaliteit van de zorg, de veiligheid van de patiënt, de menselijke waardigheid en de autonomie van de patiënt.

2. Bijzondere situaties

2.1. De patiënt pleegt een strafbaar feit in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

Indien een patiënt zich schuldig maakt aan een strafbaar feit jegens een andere patiënt, een arts, het personeel of het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk mag de arts hiervan aangifte doen bij de politie. Het kan bijvoorbeeld gaan om bedreigingen tegenover de arts, fysiek geweld ten aanzien van medewerkers of patiënten, vernielingen in de praktijkruimte of aan de ziekenhuisinfrastructuur, het in het bezit zijn van gevaarlijke wapens 2, e.a.

De arts geeft aan de politie de naam van de dader en de plaats waar het feit zich heeft voorgedaan. De medische gegevens van de dader worden niet vrijgegeven.

De politie die ter plaatse komt, wordt toegelaten tot de ruimte waar de patiënt zich bevindt en waar de feiten zich hebben voorgedaan, om de eerste vaststellingen te kunnen doen.

2.2. De arts neemt kennis van een strafbaar feit – patiënt als dader of slachtoffer

Wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep te weten komt dat de patiënt een strafbaar feit heeft gepleegd, valt dit onder het beroepsgeheim.

Ook wanneer de arts tijdens de uitoefening van zijn beroep verneemt dat de patiënt het slachtoffer is geworden van een strafbaar feit, valt dit onder het beroepsgeheim en respecteert de arts de keuze van het slachtoffer om al dan niet aangifte te doen bij de politie.

Voor sommige misdrijven gepleegd op een minderjarige of een kwetsbare persoon, bepaalt artikel 458bis van het Strafwetboek dat de arts zijn beroepsgeheim mag doorbreken, mits voldaan is aan bepaalde voorwaarden.3 Het gaat in het bijzonder om misdrijven die een ernstige inbreuk vormen op de fysieke integriteit van een minderjarige of een kwetsbare persoon, zoals mensenhandel, moord of partnergeweld, of misdrijven van seksuele aard, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van een kind of een gehandicapte persoon.4

Indien de arts kennis heeft van een voornoemd misdrijf en van oordeel is dat er een ernstig en dreigend gevaar bestaat dat de dader opnieuw zal toeslaan en hij de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of de kwetsbare persoon niet zelf of met hulp van anderen kan beschermen, mag hij het misdrijf ter kennis brengen van de procureur des Konings.5

Naast de wettelijke uitzondering van artikel 458bis van het Strafwetboek, is de arts onderworpen aan artikel 422bis van Strafwetboek, dat een wettelijke hulpverplichting inhoudt aan een persoon die in groot gevaar verkeert. In sommige situaties is het niet evident om beide normen, met name het beroepsgeheim en de wettelijke hulpverplichting, met elkaar te verzoenen.6 Bij dergelijk conflict van plichten kan de "noodtoestand" van toepassing zijn.

De noodtoestand is een begrip ontwikkeld in de rechtsleer en de rechtspraak, dat impliceert dat, in uitzonderlijke omstandigheden, het overtreden van een strafrechtelijke norm (bijvoorbeeld de schending van het beroepsgeheim) niet zal gestraft worden wanneer deze inbreuk kan worden verantwoord ter bescherming van een ander belang met eenzelfde of een hoger geachte waarde of ter voorkoming van een ander misdrijf (bijvoorbeeld moord). Een schending van het beroepsgeheim kan uitzonderlijk worden verrechtvaardigd indien een ernstig, actueel en zeker gevaar op geen enkele andere manier kan worden afgewend.7 Of er sprake is van een noodtoestand, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. Het is aan de arts om de beide normen of belangen tegenover elkaar af te wegen.8

Ten slotte is, overeenkomstig artikel 30 van het Wetboek van strafvordering, iedere persoon die getuige is geweest van een aanslag, hetzij tegen de openbare veiligheid, hetzij op iemands leven of eigendom, verplicht daarvan bericht te geven aan de procureur des Konings, hetzij van de plaats van de misdaad of van het wanbedrijf, hetzij van de plaats waar de verdachte kan worden gevonden.9

In de context van de zorgrelatie tussen een arts en een patiënt komt deze algemene aangifteplicht van geweld- en eigendomscriminaliteit in strijd met het beroepsgeheim. Bijgevolg werd in de rechtsleer en de rechtspraak de stelling ontwikkeld dat de in artikel 30 Sv. vervatte aangifteplicht niet geldt voor een feit waarvan een patiënt de dader is geweest van een misdrijf.10

Indien een patiënt het slachtoffer is van een misdrijf, dient de algemene aangifteplicht, gelezen in samenhang met de uitzonderingen in artikel 458bis van het Strafwetboek, te worden genuanceerd. Het kan nooit de bedoeling zijn om aangifte te doen van een misdrijf wanneer dit ingaat tegen de belangen van de patiënt. Binnen de zorgrelatie zal er slechts aangifte worden gedaan na een weloverwogen afweging tussen verschillende normen. Bijgevolg is er sprake van een spreekrecht en geen spreekplicht.

2.3. Verdovende middelen op of in het lichaam van de patiënt

De arts die tijdens het onderzoek of de behandeling verdovende middelen aantreft op of in het lichaam van een patiënt, overhandigt deze zo spoedig mogelijk aan de politiediensten, zonder vermelding van de persoons- of medische gegevens van de patiënt, tenzij er sprake is van een uitzondering op het beroepsgeheim (cf. 2.2). Dit wordt gecommuniceerd aan de patiënt en wordt vermeld in het patiëntendossier. Het is van belang dat de patiënt het vertrouwen in de arts en de zorgverlening behoudt en dat duidelijk wordt uitgelegd aan de patiënt dat de arts geen opsporingsbevoegdheid heeft en de identiteit van de patiënt niet zal vrijgeven aan de politiediensten.

De arts mag in deze context rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel.

2.4. Patiënt onder politiebegeleiding

Indien de politie van oordeel is dat een door haar begeleide patiënt een bedreiging vormt voor de (fysieke) integriteit van het personeel, laat de arts toe dat de politie aanwezig is in de behandelingsruimte of in de onmiddellijke nabijheid.

De arts respecteert de beslissing van de politie om de patiënt geboeid te laten en kan zich slechts tegen deze beslissing verzetten om medische redenen, bijvoorbeeld wanneer het geboeid laten van de patiënt de zorgverlening ernstig hindert. In dat geval spreken de arts en de politiediensten onderling af hoe beiden hun taken zo veilig en kwaliteitsvol mogelijk kunnen vervullen. Beiden zijn gehouden tot de naleving van de wettelijke hulpverplichting zoals bepaald in artikel 422bis van het Strafwetboek.

2.5. Voorrang verlenen aan politie op de spoedgevallendienst, de wachtpost of de artsenpraktijk

Afhankelijk van de dringendheid van medische zorgen aan de patiënten, verleent de arts voorrang aan de patiënt onder politiebegeleiding of aan de politieambtenaar die in de uitoefening van zijn functie zelf gewond is en verzorging nodig heeft.

2.6. Politie betreedt het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

De politie mag de publieke ruimtes, zoals de ontvangsthal, de wachtkamer en de gangen vrij betreden.

De praktijkruimte mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt en de behandelende arts. De behandelende arts zal zich hiertegen slechts verzetten indien het betreden van de ruimte de verzorging ernstig hindert.

De patiëntenkamer in het ziekenhuis mag slechts betreden worden mits toestemming van de patiënt, tenzij bij ontdekking op heterdaad of op bevel van de onderzoeksrechter overeenkomstig artikel 89bis van het Wetboek van Strafvordering.

2.7. Politie vraagt om inlichtingen over interventies

De politiediensten die het politionele onderzoek voeren, trachten zoveel mogelijk informatie te verzamelen, onder meer medische informatie over een vermoedelijke dader of een slachtoffer.

De behandelende arts is gehouden tot de eerbiediging van het beroepsgeheim en mag in principe geen medische informatie doorgeven aan de politiediensten. Dit bemoeilijkt het onderzoek en is naderhand niet bevorderlijk voor de waarheidsvinding van de rechter, in het bijzonder wanneer de politieambtenaar de medische situatie interpreteert op een wijze die niet volledig strookt met de medische werkelijkheid.11

Toch primeert de vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt en moet de arts zeer voorzichtig omspringen met het doorbreken van het beroepsgeheim. Een te lakse houding ten aanzien van het beroepsgeheim kan grotere risico's met zich meebrengen dan de gevaren of nadelen die eventueel kunnen worden voorkomen.

De patiënt kan evenwel vragende partij zijn om medische informatie mee te delen aan de politiediensten of het parket. De patiënt heeft het recht zelf te beschikken over zijn medische informatie en mag zijn medewerking verlenen aan de politiediensten. In dat geval kan de arts een specifiek medisch attest opstellen, met beperkte medische gegevens 12, dat via de patiënt wordt afgeleverd aan de politie. Het is de taak van de arts om de patiënt te beschermen tegen de overdracht van zijn medische gegevens aan derden en hem in te lichten over de mogelijke gevolgen van het overhandigen van zijn medische gegevens aan de politiediensten.

De arts noteert in het patiëntendossier of hij een attest heeft opgesteld, welke de inhoud ervan is en of hij het heeft afgeleverd aan de patiënt zelf of rechtstreeks aan de politiediensten, op vraag van de patiënt.

Ten slotte informeert de arts de patiënt over de mogelijkheid een uitgebreid medisch verslag op te stellen. De patiënt kan ervoor opteren dit verslag toe te voegen aan het politioneel dossier, eventueel op een later tijdstip. In dat geval wordt door de arts het verslag onder gesloten omslag gericht aan de eventuele arts-gerechtsdeskundige en met vermelding "medisch geheim" overhandigd aan de politiediensten.

In het geval de patiënt wilsonbekwaam is, is het gebruikelijk dat de arts een medisch attest, met een beperkt aantal medische gegevens, overhandigt aan de vertegenwoordiger van de patiënt of, bij afwezigheid van een vertegenwoordiger, aan de familieleden 13.

Bij afwezigheid van een vertegenwoordiger of familieleden, kan de arts, in het belang van de patiënt, na afweging van het principe van proportionaliteit en indien noodzakelijk, een medisch attest met een beperkt aantal medische gegevens rechtstreeks afleveren aan de politiediensten. Voorbeelden van een dergelijk attest zijn terug te vinden als bijlagen.

2.8. Verhoor in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk

Indien de politie oordeelt dat het noodzakelijk is de potentiële dader of het slachtoffer te verhoren in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk verschaft de arts de politie toegang tot de behandelingsruimte of de patiëntenkamer, mits toestemming van de patiënt, en mits de medische situatie van de patiënt dit toelaat.

2.9. Vermiste personen

Wanneer een persoon als vermist wordt opgegeven, heeft de politie tal van redenen om contact op te nemen met de behandelende arts van de vermiste persoon of de naburige ziekenhuizen.

2.9.1. Inschatten van het "onrustwekkende" karakter van de verdwijning

De politie kan genoodzaakt zijn om medische informatie van de vermiste persoon op te vragen om het "onrustwekkende karakter" van de vermissing in te schatten. De behandelende arts van de vermiste persoon mag enkel meedelen aan de politiediensten of de vermissing, gezien de medische situatie van de patiënt, potentieel levensbedreigend is, bijvoorbeeld omdat de patiënt suïcidaal is, er een risico bestaat op desoriëntatie, of omdat de patiënt afhankelijk is van levensnoodzakelijke medicatie.

2.9.2. Opsporing van de patiënt

Op basis van de ministeriële richtlijn "Opsporing vermiste personen" van 26 april 2014, hebben de politiediensten, in geval van een vermissing, al dan niet met een onrustwekkend karakter, de mogelijkheid omliggende ziekenhuizen te contacteren. De controlebevoegdheid wordt niet exhaustief geformuleerd en kan worden uitgebreid met wachtposten en artsenpraktijken.

Om te vermijden dat het opsporingsonderzoek onnodig wordt verdergezet, mag de betrokken arts de politiediensten op de hoogte brengen van het al dan niet aanwezig zijn van de patiënt in het ziekenhuis, zonder de medische gegevens van de patiënt vrij te geven.

Concrete problemen rijzen wanneer de patiënt zijn ziekenhuisopname voor zijn omgeving wil geheimhouden. Enerzijds moet het recht op privacy van de betrokken patiënt gerespecteerd worden, anderzijds moet worden voorkomen dat het opsporingsonderzoek wordt verder gezet. In dat geval is het aangewezen een beroep te doen op een tussenpersoon, bijvoorbeeld de voorzitter of een gedelegeerd raadslid van een provinciale raad van de Orde der artsen, die de bevoegde parketmagistraat meedeelt dat er geen redenen voorhanden zijn om de vermissing als "onrustwekkend" te beschouwen.14

Wat betreft de zoektocht naar delinquenten, maakt de arts een afweging tussen het beroepsgeheim en het algemeen belang.

2.9.3. Ten behoeve van het opstellen van een ante mortem-dossier

Het DVI-team (Disaster Victim Identification) van de Federale Politie heeft onder meer de taak om de overleden slachtoffers te identificeren op basis van een vergelijking tussen het ante mortem-dossier en het post mortem-dossier.15

Ter voorbereiding van een identificatie van een potentieel slachtoffer, kan, in opdracht van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een arts-gerechtsdeskundige worden aangesteld voor het opmaken van een ante mortem-dossier. In dat geval zal de behandelende arts het patiëntendossier van de vermiste persoon overhandigen aan de politiediensten, onder gesloten omslag, gericht aan de arts-gerechtsdeskundige, met als opschrift "medisch geheim". De arts-gerechtsdeskundige zal oordelen welke gegevens uit het patiëntendossier nodig zijn voor het opstellen van het ante mortem-dossier.

De inzage van het patiëntendossier door de politiediensten met het oog op het opstellen van een ante mortem-dossier, houdt een schending in van het beroepsgeheim.

2.10. Medisch attest in verband met geschiktheid tot opsluiting

De situatie kan zich voordoen dat een persoon gewond raakt tijdens het plegen van een crimineel feit. Wanneer de politiediensten een gewonde persoon arresteren, zal deze in eerste instantie worden overgebracht naar het ziekenhuis, de huisartsenwachtpost of een artsenpraktijk voor verzorging. In het geval de politiediensten over gaan tot een vrijheidsberoving, wordt desgevallend aan de behandelende arts gevraagd of de medische situatie van de patiënt het wel toelaat om de patiënt op te sluiten of te verhoren.

Het is niet de taak van de behandelende arts een geschiktheidsattest af te leveren dat bepaalt dat de medische situatie van de patiënt het toelaat deze laatste te verhoren of op te sluiten. De behandelende arts heeft immers niet de taak om op te treden als arts-gerechtsdeskundige. De behandelende arts heeft enkel de taak om verzorging te verlenen en kan, via de patiënt, een attest afleveren aan de politiediensten met een beperkt aantal medische gegevens (cf. supra).16

2.11. Wettelijke middelen ter ondersteuning van het opsporings- of gerechtelijk onderzoek

Het beroepsgeheim is niet absoluut. De wet voorziet in een aantal uitzonderingen die de arts toelaten te spreken (cfr. 2.2.).

Daarnaast hebben de procureur des Konings en de onderzoekrechter wettelijke middelen ter beschikking voor het voeren van een efficiënt en waarheidsgetrouw onderzoek.

2.11.1. De getuigenis in rechte

De arts kan opgeroepen worden om een getuigenis af te leggen voor de onderzoeksrechter of voor een parlementaire onderzoekscommissie.17

De arts heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.18

Deze wettelijke uitzondering laat evenwel niet toe een getuigenis af te leggen voor de politiediensten of het parket.

2.11.2. Casusoverleg

Artikel 458ter van het Strafwetboek biedt mogelijkheden om tussen diverse dragers van het beroepsgeheim een zogenaamd casusoverleg te organiseren en tot een interdisciplinaire samenwerking te komen, met het oog op de bescherming van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van derden, of ter voorkoming van terroristische misdrijven of van misdrijven in het raam van een criminele organisatie zoals bepaald in artikel 324bis van het Strafwetboek.

Het overleg wordt georganiseerd bij of krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of bij een met redenen omklede toestemming van de procureur des Konings.19

De arts die gevraagd wordt deel te nemen aan het overleg heeft een spreekrecht, geen spreekplicht.

2.11.3. Aanstellen van een arts-gerechtsdeskundige tijdens het onderzoek - afname bloed of speeksel in het kader van opsporen intoxicatie (alcohol, drugs) of ter bepaling van een DNA-profiel

2.11.3.1. Algemeen

De procureur des Konings of de onderzoeksrechter kan tijdens het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek een arts-gerechtsdeskundige aanstellen om de medische toestand van de potentiële dader of het slachtoffer te onderzoeken.20

De arts die binnen de grenzen van zijn opdracht als arts-gerechtsdeskundige verslag uitbrengt over de gezondheidstoestand van een persoon, schendt het beroepsgeheim niet.

De behandelende arts dient de nodige informatie ter beschikking te stellen aan de arts-gerechtsdeskundige.

De opdrachten als arts-gerechtsdeskundige zijn evenwel onverenigbaar met deze van behandelende arts.21

2.11.3.2. Gerechtelijke bloedafname

De arts die op vordering van de bevoegde overheid een gerechtelijke bloedafname uitvoert en een bijhorend verslag opstelt, maakt zich niet schuldig aan een schending van het beroepsgeheim. Indien enkel de behandelende arts kan worden gevorderd, neemt hij het gerechtelijk bloedstaal af zonder informatie te verschaffen over de eventuele tekens van intoxicatie of andere medische gegevens.

De arts is verplicht de gevorderde handelingen te stellen en kan zich hiervan slechts onthouden wanneer zijn bevindingen een formele contra-indicatie tegen deze maatregel opleveren of wanneer hij de redenen welke de betrokkene aanvoert om zich eraan te onttrekken, als gegrond erkent.22

De resultaten van de bloedproef en het bijhorende verslag kunnen onder gesloten omslag worden meegegeven aan de politiediensten, die deze aan de opvorderende magistraat zullen overhandigen.

De arts mag geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene die weigert zich te onderwerpen aan de afname van een gerechtelijk bloedstaal.

2.11.3.3. Specifieke toepassing: gerechtelijke bloedafname indien het slachtoffer mogelijk besmet is geworden met een ernstige ziekte bij een strafbaar feit

Als er ernstige aanwijzingen zijn dat een slachtoffer van een misdrijf bij gelegenheid van dat strafbaar feit besmet kan zijn met een ernstige ziekte die voorkomt op een bij koninklijk besluit vastgestelde lijst 23, kan de procureur des Konings de verdachte vragen een bloedstaal te laten afnemen om te onderzoeken of hij drager is van deze ziekte.

In dit geval valt de medische informatie onder het beroepsgeheim en zal het gevorderde referentielaboratorium het resultaat enkel overmaken aan de behandelende arts van het slachtoffer, en de behandelende arts van de verdachte op diens verzoek. De medische gegevens worden niet overgemaakt aan de procureur des Konings.

2.11.3.4. DNA-onderzoek

De arts kan eveneens gevorderd worden voor het afnemen van haar (met wortels), wangslijmvlies of bloed tot het verrichten van een gerechtelijk DNA-onderzoek.24 De arts is verplicht deze handelingen te stellen en een verslag op te maken.

Ook voor de uitvoering van een DNA-onderzoek mag de arts geen fysiek geweld gebruiken tegen de betrokkene. Indien de betrokkene weigert zich te onderwerpen aan de proeven, wordt dit vermeld in het proces-verbaal.

2.12. Bewakingscamera's om misdrijven in het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk te voorkomen of vast te stellen

Het maken van beeldopnames in de praktijkruimte of de patiëntenkamer is onaanvaardbaar.25

Onder de voorwaarden bepaald in de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's, kunnen camera's geplaatst worden in ruimten toegankelijk voor het publiek (inkomhal, gangen van het ziekenhuis, enz.), teneinde de veiligheid voor artsen en patiënten in ziekenhuizen te garanderen en bewijzen te verzamelen van een misdrijf. Het beeldmateriaal van het misdrijf kan worden overhandigd aan de politiediensten.

3. Besluit

De samenwerking tussen de arts, het ziekenhuis, de wachtpost of de artsenpraktijk en de politionele diensten of het openbaar ministerie moet gepaard gaan met respect voor de deontologische beginselen eigen aan ieders beroep. Het is de taak van de arts zich te informeren over de wettelijke bepalingen en de principes van medische deontologie alvorens medische informatie over te dragen aan de gerechtelijke overheid en de politie.

Het is de deontologische plicht van de arts om bij vordering door een magistraat zijn taak als arts-gerechtsdeskundige eerlijk en nauwgezet te vervullen. Een goede communicatie en duidelijke afspraken tussen beide actoren zijn bevorderend voor de goede werking van het justitieel apparaat en de zorgsector.

De deontologische principes in dit advies zijn van toepassing op alle artsen.

Voor deontologisch advies in concrete situaties kunnen artsen steeds terecht bij hun provinciale raad.

1: Bijvoorbeeld in Antwerpen en Limburg
2: Zie ook advies nationale raad Orde der artsen, "drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen", 19 maart 2005, a108007
3: Dit geldt zowel voor de situatie waarbij de patiënt de dader is, als voor de situatie waarbij de patiënt het slachtoffer is.
4: Artikel 458bis, Strafwetboek
5: Ibid.
6: Bijvoorbeeld: een patiënt wil uit het leven stappen en vertrouwt de arts toe dat hij bij thuiskomst eerst zijn echtgenote van het leven zal beroven. De arts is enerzijds gehouden tot het beroepsgeheim, anderzijds is hij verplicht een persoon in groot gevaar te helpen (t.t.z. de patiënt en de echtgenote). De arts kan oordelen dat de wettelijke hulpverplichting doorweegt op het beroepsgeheim en derden op de hoogte brengen (bijvoorbeeld de politiediensten).
7: Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de patiënt de arts toevertrouwt dat hij van plan is een andere persoon van het leven te beroven.
8: Bij conflict zal het uiteindelijk de rechter zijn die oordeelt of er sprake is van een noodtoestand.
9: Art. 30 Wetboek van Strafvordering
10: Het is evenwel niet uitgesloten dat de bekendmaking van de feiten dan wordt gerechtvaardigd door een beroep te doen op de noodtoestand, bijvoorbeeld wanneer de patiënt de arts, de medewerkers van het ziekenhuis of andere patiënten ernstig bedreigt of het ziekenhuis vernielt (cf. 2.1.). De arts van de patiënt-dader, die soms de enige getuige zal zijn van het misdrijf, kan de politiediensten oproepen om de veiligheid van collega’s en patiënten in het ziekenhuis te waarborgen. De arts zal in dergelijke situatie evenwel geen medische informatie van de patiënt doorgeven aan de politiediensten.
11: Bijvoorbeeld de identificatie van het type letsel.
12: In dit attest worden opgenomen: naam en voornaam patiënt, geboortedatum, adres, datum van verzorging, naam van het ziekenhuis, algemene beschrijving van de letsels, raming van de ernst, raming van de voorziene duur van arbeidsongeschiktheid
13: De echtgenoot, de wettelijk samenwonende partner, de feitelijk samenwonendepartner, de kinderen, de ouders, de zussen of de broers.
14: Advies nationale raad Orde der artsen, "Opname in een psychiatrisch ziekenhuis - Mededeling aan politie of procureur des Konings", 24 april 1999, a085004
15: Interpol standing committee on DVI - Resolution AGN/65/res/13; Koninklijk besluit van 10 juni 2014 tot bepaling van de opdrachten en taken van civiele veiligheid uitgevoerd door de hulpverleningszones en de operationele eenheden van de Civiele bescherming en tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari betreffende de nood- en interventieplannen; Koninklijk besluit van 14 november 2006 betreffende de organisatie en de bevoegdheden van de federale politie
16: Zie ook advies van de nationale raad Orde der artsen, "Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie", 20 april 2013, a141014-R
17: Art. 458 Strafwetboek
18: Art. 28 Code van medische deontologie
19: Art. 458ter Strafwetboek
20: Art. 43, 44 en 56 Wetboek van strafvordering
21: Art. 43 Code van medische deontologie
22: Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap
23: Koninklijk besluit van 17 mei 2018 houdende vaststelling van de besmettelijke ziekten voor dewelke de procedure bedoeld in ‘Hoofdstuk IX - Onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit', van boek II, titel IV, van het Wetboek van Strafvordering kan worden toegepast en tot vaststelling van de laboratoria aan dewelke deze onderzoeken kunnen worden opgedragen
24: Art. 44ter e.v. Wetboek van strafvordering
25: Advies nationale raad Orde der artsen, "Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk", 21 september 2019, a166010 picture_as_pdfA167013n bijlage 1 picture_as_pdfA167013n bijlage 2
Bronnen
- Wetgeving:
Artt. 422bis, 458, 458bis, 458ter, Strafwetboek
Artt. 30, 43, 44, 56, Wetboek van Strafvordering
Koninklijk Besluit van 10 juni 1959 betreffende de bloedproef met het oog op het bepalen van het alcoholgehalte en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 15 april 1958 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 augustus 1899 houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenschap
Wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene Verordening Gegevensbescherming)
Koninklijk Besluit van 16 maart 1968, tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het Wegverkeer
- Documentatie:
Code van medische deontologie, versie 2018
Handboek Gezondheidsrecht Volume II, T. Vansweevelt en F. Dewallens
Omgaan met beroepsgeheim, B. Hubeau, J. Mertens, J. Put, R. Roose, K. Stas, F. Vander Laenen
Beroepsgeheim en hulpverlening, I. Van der Straete, J. Put
Forensische geneeskunde, W. Van de Voorde
Beroepsgeheim en Politie/Justitie, KNMG
Samenwerkingsprotocol tussen de Limburgse algemene ziekenhuizen -Limburgse politiediensten - Parket Limburg
Samenwerkingsprotocol tussen de functies gespecialiseerde spoedgevallenzorg en de lokale politie Antwerpen
Samenwerkingsprotocol politiezones-huisartsen tussen de lokale huisartsenkring en artsenkring Zennevallei
Protocolakkoord-organisatie en afspraken wachtdienstregeling artsen gedwongen opnames voor meerderjarigen-Parket van de procureur des Konings Oost-Vlaanderenafdeling Dendermonde
- Adviezen van de nationale raad van de Orde der artsen:
Bewakingscamera in een geneeskundepraktijk, advies NR van 21 september 2019, a166010
Drugs en wapens in de psychiatrische ziekenhuizen, advies NR van 19 maart 2005, a108007
Opname in een psychiatrisch ziekenhuis-mededeling aan politie of procureur des Konings, advies NR 24 april 1999, a085004
Afleveren van een attest voor een opsluiting bij de politie, advies NR van 20 april 2013, a141014-R
Begrip ‘ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid' voor het slachtoffer van opzettelijke slagen en verwondingen - artikel 399 van het Strafwetboek, advies NR 6 mei 2017, a157009
Medisch geheim en justitie, advies NR 30 september 2013, a144011

terug

3. Artsen die zichzelf zorg verstrekken – Deontologische aanbevelingen

De nationale raad van de Orde der artsen wordt regelmatig bevraagd over de deontologische toelaatbaarheid van artsen die zichzelf medische zorg verstrekken.

De aard van de gestelde vragen is gevarieerd: het gaat over artsen die zichzelf diagnosticeren, zichzelf medische onderzoeken voorschrijven, zichzelf arbeidsongeschikt verklaren, zichzelf medicatie voorschrijven, zichzelf voorzien van allerhande attesten voor het verkrijgen van een sociaal of ander voordeel, enzovoort.

In zijn vergadering van 20 januari 2024 onderzocht de nationale raad de deontologische grenzen van zelfbehandeling.

Eerdere adviezen van de nationale raad over zelfbehandeling (a1300181, a1350072, a1370143, a1450114 en a1470025) worden vervangen.

1. Algemeen

Artikel 10 van de nieuwe Code van medische deontologie (2018) heeft de aanzet gegeven voor het initiëren van een dialoog over een onderwerp dat voorheen relatief onderbelicht bleef in de medische gemeenschap. Het artikel bepaalt dat de arts aandacht en zorg heeft voor zijn eigen gezondheid.

Zelfzorg is het zorgen voor zichzelf, met name voor eigen welzijn of gezondheid, inclusief het aanhouden van een gezonde levensstijl. Het heeft een positieve draagwijdte en betekent niet hetzelfde als zichzelf medische zorg verstrekken of zelfbehandeling, integendeel. Zelfzorg impliceert dat de arts zich indien nodig laat verzorgen door een collega-arts.

Hoewel het wettelijk niet verboden is voor artsen om zichzelf zorg te verstrekken, valt het deontologisch af te raden. Een gebrek aan objectiviteit en professionaliteit liggen hiervoor aan de basis. Daarom beveelt de nationale raad elke arts aan niet aan zelfbehandeling te doen en een eigen huisarts te hebben.

2. Zichzelf medicatie voorschrijven

Wereldwijd vinden artsen het vanzelfsprekend om voor zichzelf medicatie voor te schrijven. Ook in ons land is dit gebruik sterk ingeburgerd.6

Internationale studies7 en ook de analyse van de hulpvragen bij het traject van “Arts in Nood” tonen aan dat de prevalentie van misbruik van voorgeschreven medicatie onder artsen hoger ligt dan onder de algemene bevolking.

Verschillende factoren liggen hiervoor aan de basis, onder meer een verhoogde toegang tot de middelen, een stressvolle werkomgeving en de lange werktijden. Omwille van de schroom, het stigma en de neiging de symptomen te minimaliseren, is de identificatie van de problematiek bijzonder lastig.8

Regulerende instanties hebben in verschillende landen richtlijnen ingevoerd gaande van een totaal verbod op zichzelf voorschrijven van medicatie tot een aanmaning om een collega-arts te raadplegen.9

De nationale raad acht het deontologisch ontoelaatbaar dat de arts voor zichzelf verslavingsgevoelige medicatie voorschrijft voor chronisch gebruik. Het betreft onder meer slaap- en kalmeringsmiddelen, psychofarmaca, verdovende en pijnverdovende middelen en stimulerende geneesmiddelen. Gezien het aanzienlijke risico op verslaving, is het essentieel dat het voorschrijven van deze geneesmiddelen valt onder controle van een collega-arts die beschikt over de nodige objectiviteit en professionaliteit om een weloverwogen beoordeling te maken van de medicamenteuze indicatie.

De arts met een verslavingsproblematiek kan een ernstig probleem vormen voor de volksgezondheid, de zorgkwaliteit en de patiëntveiligheid.

Preventie, vroege herkenning en adequate behandeling en opvolging door een gespecialiseerd zorgteam zijn van essentieel belang om zowel de gezondheid van de arts zelf als de veiligheid van de patiënten te waarborgen.

Wanneer een verslavingsproblematiek bij een collega-arts wordt vermoed of opgemerkt, moet in eerste instantie in gesprek worden gegaan met de betrokkene met als doel hem te overtuigen tot het volgen van een behandeling, met de nodige monitoring en opvolging. De collega moet worden uitgenodigd zich spontaan terug te trekken indien zijn bekwaamheid eronder lijdt.

Artsen kunnen via Arts in Nood, in overleg en vertrouwen, in contact gesteld worden met gespecialiseerde hulpverleners die daarna het ontwenningstraject kunnen opstellen en opvolgen (www.artsinnood.be).

Bij gebrek aan ziekte-inzicht en gevaar voor de patiëntveiligheid kan de Federale Commissie voor toezicht op de praktijkvoering in de gezondheidszorg op de hoogte worden gebracht.

3. Zichzelf een ziekteattest afleveren

Wegens mogelijk belangenconflict is het uitermate moeilijk en meestal zelfs niet mogelijk dat de arts een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid voor zichzelf uitschrijft. Immers, de wettelijke voorziene mogelijkheid tot controle, waarbij de controlearts contact kan opnemen met de behandelende arts van de patiënt10, bestaat uiteraard niet wanneer de behandelende arts zich met de patiënt vereenzelvigt.

Om deze redenen is het gerechtvaardigd dat een werkgever een arts vraagt dat deze laatste zijn arbeidsongeschiktheid laat attesteren door een andere arts.

Daarnaast is de nationale raad van mening dat een arts die om medische redenen niet kan deelnemen aan de wachtdienst desgevallend een attest laat afleveren door een collega-arts.

In ieder geval dient de arts de beslissing te nemen naar eer en geweten. Hierbij moet een aantal aandachtspunten in overweging worden genomen zoals de aard van de aandoening en de specifieke competentie van de arts betreffende de aandoening.

4. Aanrekenen van een advies of een raadpleging voor zichzelf (of een andere prestatie) aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen

Het is deontologisch onaanvaardbaar dat de arts voor een advies aan zichzelf of een raadpleging een vergoeding ontvangt van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.

5. Niet-curatieve opdrachten voor zichzelf

Veel artsen zijn, in meer of mindere mate, belast met niet-curatieve opdrachten. Zij hebben vaak als taak een persoon (slachtoffer, werknemer, sociaal verzekerde, enz.) te onderzoeken zonder een bepaalde therapie in te stellen. Op basis van dat onderzoek zal vervolgens een advies of een beslissing worden meegedeeld aan een andere persoon of instantie dan de onderzochte persoon zelf.

Typische voorbeelden van niet-curatieve opdrachten doen zich voor in de controlegeneeskunde, de arbeidsgeneeskunde, de gerechtelijke geneeskunde en de verzekeringsgeneeskunde.

Nochtans wordt ook geregeld aan behandelend artsen gevraagd om niet-curatieve opdrachten uit te voeren, bijvoorbeeld het invullen van medische documenten voor een verzekeringsinstelling, het afleveren van een attest van wilsbekwaamheid, het afleveren van een attest dat bevestigt dat de aanvrager in staat is een wapen te manipuleren zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen, het opstellen van een omstandige geneeskundige verklaring in het kader van een rechterlijke beschermingsmaatregel, enzovoort.

Dergelijke opdrachten betreffen deskundigenopdrachten waarvoor de arts die ze uitvoert de deontologische beginselen van objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijk dient na te leven.11 Bijgevolg mogen deze opdrachten niet door de arts voor zichzelf worden uitgevoerd.

6. Besluit

De nationale raad raadt het verstrekken van zorg door de arts aan zichzelf af, zowel in het belang van de gezondheid van de arts zelf als in het belang van de patiëntveiligheid.

Deontologisch onaanvaardbaar zijn het zichzelf voorschrijven van verslavingsgevoelige medicatie voor chronisch gebruik, het zichzelf afleveren van een ziekte-attest, het aanrekenen van een prestatie voor zichzelf aan de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en het voor zichzelf een deskundigenopdracht uitvoeren.

Artsen die in bepaalde omstandigheden en voor sommige minder ernstige aandoeningen zichzelf zorg verstrekken moeten beschikken over de nodige bekwaamheid rekening houdend met de aard van de aandoening.

De arts handelt in strijd met de medische deontologie indien hij zijn competentie te buiten gaat, een wetsbepaling overtreedt, misbruik maakt van zijn positie als arts of valsheid in geschrifte pleegt.

1: Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 mei 2010, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.
2: Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 8 oktober 2011, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.
3: Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 18 februari 2012, Afleveren van een arbeidsongeschiktheidsattest voor zichzelf.
4: Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 22 maart 2014, Afleveren van een ziekteattest door een arts voor zichzelf.
5: Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 20 september 2014, Geneeskundige verstrekking van een arts voor zichzelf.
6: Een studie onder Vlaamse huisartsen in 2019 toont aan dat bijna 89 procent van de artsen zichzelf medicatie voorschrijft, Debeuckelaere R. (Ugent), Zelfmedicatie bij artsen (ongepubliceerde masterthesis, 2019), onder begeleiding van Bastiaens H. en Van den Broeck, K. (UAntwerpen); zie onder meer in https://www.lespecialiste.be/f... en https://www.medi-sfeer.be/nl/nieu....
7: Lisa J Merlo, Mark S Gold, Prescription opioid abuse and dependence among physicians : hypotheses and treatment, Harvard Review of Psychiatry. 2008;16(3):181-94.doi: 10.1080/10673220802160316.
8: https://www.knmg.nl/.../presentatie-ambassadeurs-abs-artsen.
9: Physician treatment of self, family members, or others close to them, CPOS, november 2001, https://www.cpso.on.ca/Physicians/Policies-Guidance/Policies/Physician-T... Ethical responsibilities in treating doctors who are patients, Guidance from the BMA Medical Ethics Department, januari 2010, https://www.bradfordvts.co.uk/wp-content/onlineresources/looking-after-o..., Good medical practice: a code of conduct for doctors in Australia, Ahpra and the National Boards, oktober 2020, https://www.medicalboard.gov.au/codes-guidelines-policies/code-of-conduc....
10: Art. 31, §4, wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
11: Art. 44, Code van medische deontologie.

terug

4. Nieuw statuut van de "bekwame helper"

Een schooldirecteur in het lager onderwijs vraagt via de ouders een medisch attest van de behandelend arts voor de toediening van medicatie op school aan een leerling door een leerkracht. De nationale raad van de Orde der artsen onderzocht in zijn vergadering van 20 januari 2024 de vraag of het afleveren van een attest door een arts om een leerkracht toe te staan op school medicatie toe te dienen aan een leerling deontologisch gerechtvaardigd en nuttig is.

In het verleden heeft de nationale raad meermaals positief geantwoord op vragen in verband met het uitoefenen van eenvoudige zorgtaken binnen de context van de kinderopvang of het onderwijs.1 Ondanks het ontbreken van een wettelijk kader, is de nationale raad van mening dat het in sommige situaties gerechtvaardigd is dat begeleiders of leerkrachten bij kinderen bepaalde verpleegkundige handelingen stellen, op vraag van de ouders en in overleg met de behandelend arts en de medische dienst die toezicht houdt op de kinderopvang of de school.

Ondertussen heeft de wetgever op 11 juni 2023 een nieuwe wet2 afgekondigd die deze problematiek via het statuut van de “bekwame helper” tegemoetkomt.

De bekwame helper is een persoon die, in het kader van een beroep (bv. leerkracht lager onderwijs) of een vrijwilligersactiviteit, uitgeoefend buiten een zorgvoorziening, gehouden is een patiënt te verzorgen en die, volgens een door een arts of een verpleegkundige3 opgestelde procedure of zorgplan, van deze laatste de toelating krijgt om, in het kader van hulp bij het dagelijks leven, bij deze welbepaalde patiënt één of meer technisch-verpleegkundige verstrekkingen4 uit te oefenen5.

Bij koninklijk besluit dient een lijst te worden opgesteld van de betreffende technische verstrekkingen, de voorwaarden voor de uitoefening en de instructie- of opleidingsvoorwaarden die voor deze toelating vereist.6

Voornoemde wet treedt in werking op een nog later te bepalen datum bij koninklijk besluit.7

De regeling van de bekwame helper dreigt evenwel voor administratieve overlast te zorgen bij artsen en verpleegkundigen. Voor relatief eenvoudige handelingen zou immers telkens een schriftelijke toelating nodig zijn van een arts of een verpleegkundige. Daarom heeft de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid een ontwerp van koninklijk besluit voorgesteld met betrekking tot “activiteiten die behoren tot het dagelijks leven” waarvoor geen voorafgaande instructie nodig is, mits respect van de voorwaarden die zijn opgenomen in het ontwerpbesluit.8

In afwachting houdt de nationale raad vast aan zijn eerder standpunt. Hieruit volgt dat een medisch attest met de nodige instructie aan de leerkracht lager onderwijs betreffende het gebruik van de medicatie afgeleverd door de behandelend arts van het kind nuttig en noodzakelijk kan zijn en een waarborg voor adequaat handelen.

Wat betreft de kinderopvang, heeft het Agentschap Opgroeien van de Vlaamse overheid in overleg met de pediaters en de huisartsen een aanbeveling gedaan voor het toedienen van specifieke medicatie. Een attest met instructie van een arts wordt niet vereist indien er duidelijke afspraken worden gemaakt met de ouders en op de verpakking van de medicatie een etiket kleeft van de apotheker met de naam van het kind, de naam van de behandelend arts en de nodige instructies voor toediening.9

1: Advies nationale raad van de Orde der artsen van 9 februari 2013, Verantwoordelijkheid van kribbepersoneel wanneer bij een kind een allergische shock zou optreden; Advies van de nationale raad van de Orde der artsen van 19 november 2016, Bediening van insulinepompen door leerkrachten.
2: Wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
3: Verpleegkundige verantwoordelijk voor algemene zorg of een basisverpleegkundige.
4: Zoals bedoeld in artikel 46, §1, 2°, gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen: het betreft de technisch-verpleegkundige verstrekkingen waarvoor geen medisch voorschrift nodig is, alsook deze waarvoor wel een medisch voorschrift nodig is. Die verstrekkingen kunnen verband houden met de diagnosestelling door de arts of door de tandarts, de uitvoering van een door de arts of door de tandarts voorgeschreven behandeling of met het nemen van maatregelen inzake preventieve geneeskunde.
5: Art. 3, lid 2, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
6: Art. 3, lid 3 en verder, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
7: Art. 4, wet van 11 juni 2023 tot wijziging van artikel 124, 1°, van de wet betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, gecoördineerd op 10 mei 2015, teneinde de wetgeving betreffende de uitoefening van technische verpleegkundige verstrekkingen door een mantelzorger of door een bekwame helper, hierin aan te passen.
8: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/document....
9: https://www.kindengezin.be/sites/default/files/2022-12/website_Flowchart...

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht