Nieuwe adviezen van de Orde

29.03.2024

De nationale raad van de Orde van Artsen heeft onlangs vier nieuwe adviezen gepubliceerd.

1. Het weigeren, door een huisarts, van een patiënt waarvan het globaal medisch dossier door een andere huisarts wordt beheerd indien de afspraak louter wordt geboekt om persoonlijke organisatorische redenen van de patiënt
2. Lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld
3. Het attesteren van een medische tegenindicatie voor adoptie van een kandidaat-adoptant door de huisarts
4. De voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim

1. Het weigeren, door een huisarts, van een patiënt waarvan het globaal medisch dossier door een andere huisarts wordt beheerd indien de afspraak louter wordt geboekt om persoonlijke organisatorische redenen van de patiënt

Steeds meer patiënten maken gebruik van online-agendasystemen om een afspraak te boeken bij de huisarts. Wanneer de GMD-houdende huisarts niet onmiddellijk beschikbaar is, wordt een online afspraak geboekt bij een andere huisarts die de patiënt vroeger kan ontvangen.

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 23 maart 2024 onderzocht of een huisarts een patiënt waarvan het globaal medisch dossier door een andere huisarts wordt beheerd mag weigeren indien de afspraak wordt geboekt louter om persoonlijke organisatorische redenen van de patiënt.

1/ De patiënt heeft recht op vrije keuze van de arts en recht op wijziging van deze keuze.1

Wanneer het online-agendasysteem het voor niet gekende of niet GMD-patiënten mogelijk maakt een afspraak te boeken, weet de huisarts niet altijd voor welke reden(en) de patiënt op consultatie komt. De redenen kunnen uiteenlopend en gerechtvaardigd zijn: het vragen van een second opinion, het verhinderd zijn van de GMD-houdende huisarts, de wens om van GMD-houdende huisarts te veranderen, de aanwezigheid van een hoogdringende pathologie, enz.

De huisarts kan een patiënt bijgevolg niet weigeren omwille van het feit dat het globaal medisch dossier wordt beheerd door een andere huisarts.

2/ Op de huisarts rusten verschillende wettelijke en deontologische verplichtingen:

  • de wettelijke hulpverleningsplicht2 bij hoogdringende pathologie;
  • het verzekeren van de continuïteit van de zorg3. De GMD-houdende huisarts moet zijn praktijk zo organiseren dat hij kan voldoen aan zijn verplichting van zorgcontinuïteit en GMD-patiënten binnen een redelijke termijn kan ontvangen;
  • het vervangen van verhinderde collega’s4;
  • de deelname aan de medische permanentie5;
  • enz..

 

Anderzijds heeft de huisarts aandacht en zorg voor zijn eigen gezondheid en streeft hij naar een evenwicht tussen zijn beroepsactiviteiten en zijn privéleven.6

Indien de reden van de patiënt om bij een andere huisarts een afspraak te maken louter organisatorisch is, omdat de GMD-houdende huisarts binnen een redelijke termijn een ander tijdstip voorstelt dat minder goed uitkomt voor de patiënt, kan deze eerste de patiënt weigeren.

De arts-patiëntrelatie ontstaat uit een vrijwillig engagement tussen de patiënt en de arts, met respect voor de autonomie van zowel de arts als de patiënt. De huisarts kan die relatie toezeggen, weigeren of beëindigen, rekening houdend met zijn wettelijke en deontologische plichten. De weigering wordt duidelijk gecommuniceerd aan de patiënt.

In die zin is het aangewezen het online-agendasysteem enkel beschikbaar te stellen voor gekende patiënten of GMD-houdende patiënten. Aan ongekende patiënten kan bijvoorbeeld worden gevraagd telefonisch contact op te nemen om de reden van consultatie voorafgaand na te vragen.

1: Art. 6, wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt; art. 15, Code van medische deontologie.
2: Art. 422bis, Strafwetboek.
3: Art. 17, wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 13, Code van medische deontologie.
4: Art. 13, Code van medische deontologie.
5: Art. 21 e.v., wet van 22 april 2019 inzake de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg; art. 13, Code van medische deontologie.
6: Art. 10, Code van medische deontologie.

terug

2. Lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld

In zijn vergadering van 23 maart 2024 heeft de nationale raad van de Orde der artsen het op 15 januari 2024 door de Senaat aangenomen informatieverslag over lichamelijke zelfbeschikking en het ‘tegengaan van obstetrisch geweld’ onderzocht.

De nationale raad deelt het ongenoegen van het medisch korps bij het gebruik van de term "obstetrisch geweld" omwille van zijn stigmatiserende karakter (cf. de hoorzittingen voorafgaan aan het informatieverslag over lichamelijke zelfbeschikking en het tegengaan van obstetrisch geweld, Doc. parl. Sen., sess. 2022-2023, nr 7-245/4, pp. 146-151 en pp. 155-160). De nationale raad hoopt dat in de toekomst de term ‘respectvolle kraamzorg’ zal worden aangewend.

De artsen hebben aandacht voor de boodschap van de patiëntes en de parlementsleden.

Om een vertrouwensrelatie te kunnen opbouwen in een zorgcontext die onderhevig is aan verandering en complex is door verschillende factoren, is het nodig zijn handelwijze regelmatig te herzien in het licht van het standpunt van de patiënte.

De eerbiediging van de rechten van de patiëntes, goedhartige verloskundige zorg, goede medische praktijkvoering, recht op zelfbeschikking en lichamelijke integriteit en strijd tegen ongepast gedrag zijn essentieel in een zorgrelatie die per definitie moet worden gekenmerkt door menselijkheid en wederzijds respect.

De nationale raad zal erop toezien dat zijn adviezen de artsen begeleiden bij de correcte toepassing ervan in de context van de verloskundige en gynaecologische zorg. Daartoe zal hij een open oor hebben zowel voor de artsen en de andere zorgverleners als voor de patiëntes.

terug

3. Het attesteren van een medische tegenindicatie voor adoptie van een kandidaat-adoptant door de huisarts

De nationale raad van de Orde der artsen heeft in zijn vergadering van 23 maart 2024 de vraag onderzocht of een huisarts in het kader van een adoptieprocedure van een van zijn patiënten mag attesteren of er een medische tegenindicatie is voor adoptie.

1/ Een persoon die een kind wenst te adopteren, moet geschikt zijn om te adopteren. Dit betekent dat de adoptant moet beschikken over de vereiste sociaalpsychologische eigenschappen.1

In de regel moet de adoptant alvorens enige stappen met het oog op een adoptie te ondernemen, een vonnis verkrijgen waaruit blijkt dat hij geschikt is om een adoptie aan te gaan (geschiktheidsvonnis).2

De geschiktheid wordt door de familierechtbank beoordeeld op grond van een door haar te bevelen maatschappelijk onderzoek.3 Om de geschiktheid van de adoptant te beoordelen houdt de rechtbank in het bijzonder rekening met de persoonlijke, familiale en medische toestand van de betrokkene, en met zijn beweegredenen.4

Het maatschappelijk onderzoek wordt geconcretiseerd door diensten erkend door de verschillende Gemeenschappen. Sommige diensten verzoeken de huisarts van de adoptant een vragenlijst in te vullen en te attesteren of er een medische tegenindicatie is voor adoptie.

2/ Het is niet ongebruikelijk dat maatschappelijke diensten voor het vaststellen van de medische toestand van een persoon een beroep doen op de huisarts van die persoon.

De huisarts, in de regel beheerder van het globaal medisch dossier, heeft toegang tot een uitgebreide hoeveelheid aan gezondheidsinformatie, staat dicht bij de patiënt en is het beste geplaatst om een integraal beeld te schetsen over de algemene fysieke en psychische gezondheidstoestand van de patiënt.

De huisarts heeft de deontologische plicht de patiënt de medische documenten te bezorgen die hij nodig heeft. Deze documenten worden waarheidsgetrouw, objectief, voorzichtig en discreet opgesteld, met aandacht voor het vertrouwen dat de maatschappij in de arts stelt.5

Bij twijfel over de aanwezigheid van een medische tegenindicatie voor adoptie, kan in overleg met de patiënt een tweede opinie worden gevraagd aan een arts-specialist of een andere gezondheidszorgbeoefenaar gespecialiseerd in een bepaald domein van de gezondheidszorg.

In geval van de – volgens zijn expertise – aanwezigheid van een medische tegenindicatie voor adoptie, gaat de huisarts in dialoog met de patiënt en licht hij hem in eer en geweten de redenen toe van deze vaststelling. De arts spreekt zich enkel uit over het medische aspect en oordeelt voor het overige niet over de opportuniteit van de adoptie.

Omwille van het beroepsgeheim en de vertrouwensrelatie met de patiënt, wordt het verslag of het attest slechts overgemaakt aan de bevoegde diensten mits toestemming van de patiënt.

3/ Indien de huisarts uitzonderlijk en wegens specifieke omstandigheden van oordeel is niet te beschikken over de nodige bekwaamheid, objectiviteit of onafhankelijkheid om het attest op te stellen, mag hij de opdracht weigeren. De patiënt, die deze documenten nodig heeft in het kader van de adoptieprocedure, mag hierdoor geen nadeel ondervinden. De huisarts heeft alsdan de deontologische plicht de weigering te motiveren en dit op verzoek van de patiënt te attesteren.

1: Art. 346-1, oud Burgerlijk Wetboek.
2: Art. 346-1/1, eerste lid, oud Burgerlijk Wetboek.
3: Art. 346-1/2, eerste lid, oud Burgerlijk Wetboek.
4: Art. 346-1/2, vierde lid, oud Burgerlijk Wetboek.
5: Art. 26, Code van medische deontologie.

terug

4. De voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim

De nationale raad van de Orde der artsen herhaalt in zijn vergadering van 23 maart 2024 de voorwaarden van de doctrine van het gedeeld beroepsgeheim.
Het toepassingsgebied van het advies beperkt zich tot informatie-uitwisseling tussen personen die een gezondheidszorgberoep uitoefenen.

Het gedeeld beroepsgeheim is een in de rechtsleer ontwikkelde theorie die tegemoet komt aan het huidig zorglandschap waarin zorg en begeleiding wordt verstrekt door meerdere gezondheidszorgbeoefenaars, met nood aan gegevensdeling om kwalitatieve en doeltreffende zorg te kunnen verlenen.

De toepassing van het gedeeld beroepsgeheim tussen wie een gezondheidszorgberoep uitoefent is onderworpen aan volgende voorwaarden:

  • De gegevensdeling kan enkel plaatsvinden tussen gezondheidszorgbeoefenaars die eveneens gehouden zijn tot het beroepsgeheim;
  • De gezondheidszorgbeoefenaars handelen vanuit eenzelfde zorgverleningscontext en beogen eenzelfde finaliteit;
  • De gezondheidszorgbeoefenaars delen de gegevens enkel in het belang van de patiënt;
  • De gegevensdeling beperkt zich tot de voor zorgverlening noodzakelijke informatie, opdat de gezondheidszorgbeoefenaars hun taak effectief kunnen uitoefenen;
  • De patiënt weet welke gegevens uitgewisseld worden, met wie en met welk doel;
  • De patiënt verzet zich niet tegen de gegevensdeling.

 

In de praktijk stellen zich de meeste problemen in verband met de mogelijkheid voor de patiënt om zich te verzetten tegen de gegevensdeling. Indien de patiënt zijn verzetsrecht uitoefent maar de arts het noodzakelijk acht dat andere gezondheidszorgbeoefenaars op de hoogte worden gebracht van de medische voorgeschiedenis van de patiënt, is het op deontologisch vlak aangewezen als volgt te handelen:

  • De arts bevraagt de patiënt over de redenen van het verzet. Soms wenst de patiënt slechts één gezondheidszorgbeoefenaar uit te sluiten of voelt hij schroom omtrent het delen van één bepaald gegeven. Door naar de patiënt te luisteren kan de arts tegemoet komen aan de wensen van de patiënt en alsnog bepaalde gegevens delen met andere gezondheidszorgbeoefenaars waartegen de patiënt zich niet heeft verzet;
  • De arts licht de patiënt in over het nut en de noodzaak van gegevensdeling en preciseert welke gegevens worden gedeeld, met wie en met welke doelstelling. Het delen van informatie kan bijdragen tot een betere zorgkwaliteit, zorgcontinuïteit en patiëntveiligheid;
  • De arts wijst de patiënt eveneens op zijn verantwoordelijkheden binnen de zorgrelatie en gaat in dialoog met de patiënt over de wijze waarop deze laatste aan zijn verantwoordelijkheden zou willen voldoen;
  • De arts licht de patiënt in over de risico’s die het niet-informeren met zich kan meebrengen;
  • Tot slot legt de arts de patiënt uit dat een zorgrelatie een wederzijdse vertrouwensrelatie inhoudt die moeilijk op te bouwen is indien bewust informatie wordt achtergehouden.
     

De arts die na voldoende inspanningen te hebben gedaan om de patiënt ertoe aan te zetten informatie te delen, vaststelt dat het verzet van de patiënt om dat te doen de zorgverlening de facto onmogelijk maakt, kan de zorgrelatie beëindigen, met inachtneming van de regels zoals bepaald in artikel 32, Code van Medische Deontologie.

Indien het niet-informeren van (een) andere gezondheidszorgbeoefenaar(s) een ernstig en acuut gevaar inhoudt voor de integriteit van de patiënt of een derde, kan informatie worden gedeeld op basis van de noodtoestand.

terug

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht