COVID-19: de beperking van reguliere niet-dringende zorg en het instructierecht van de hoofdarts

04.11.2020

Een bijdrage van het advocatenkantoor Arcas Law

Tijdens de eerste COVID-19-golf werden er richtlijnen uitgevaardigd op basis waarvan zowel in de ziekenhuizen als in de privépraktijken gedurende een bepaalde periode alle electieve zorg diende te worden geannuleerd. Er werd op dat ogenblik reeds vanuit verschillende hoeken de bedenking geformuleerd dat de destijds geldende richtlijnen voor interpretatie vatbaar waren (wat is electief?) en bovendien geen bindende rechtskracht hadden.

Destijds pleitten wij reeds voor meer rechtszekerheid voor de artsen terzake, temeer nu het binnen de verwachtingen viel dat de pandemie zich nog gedurende een aanzienlijke periode zou verderzetten en een herhaling van deze maatregelen niet ondenkbaar was.

Deze voorspellingen zijn ondertussen uitgekomen: in de loop van de maand oktober 2020 werden er opnieuw richtlijnen uitgevaardigd die de reguliere niet-dringende zorg aanzienlijk aan banden leggen. Alhoewel deze minder verregaand zijn dan de beperkingen die tijdens de eerste golf werden vooropgesteld, hebben deze opnieuw een aanzienlijke impact op de activiteit van de ziekenhuisartsen.

Dezelfde bedenkingen die in het voorjaar van 2020 werden gemaakt met betrekking tot de afdwingbaarheid van deze richtlijnen, gelden heden opnieuw.

De richtlijnen in het kader van de tweede golf

Het Comité Hospital & Transport Surge Capacity (HTSC) heeft op 30 april 2020 reeds de basis gelegd voor de stappen die zouden moeten worden genomen indien er zich een tweede COVID-19-golf zou aandienen. Er werden verschillende fases uitgetekend voor de opschaling van de COVID-19-beddencapaciteit binnen de ziekenhuizen tijdens een eventuele tweede golf.

Het HTSC voorziet daarbij dat het opschalen van de COVID-19-beddencapaciteit binnen de ziekenhuizen gepaard dient te gaan met een gefaseerde afbouw van de reguliere niet-dringende zorg. Dit omdat men de kwaliteit van de zorgen (COVID en niet-COVID) wenst te waarborgen en tevens een te hoge zorglast en druk op personeel en zorginstelling wenst te voorkomen.

Op 16 oktober 2020 communiceerde het HTSC dat diende te worden opgeschaald naar Surge Capacity Plan fase 1B. De concrete uitwerking van de afbouw van de reguliere niet-dringende zorg werd op dat moment nog volledig overgelaten aan de zorginstellingen, weliswaar rekening houdend met de graduele afbouw van het electieve programma in volgende volgorde:

  1. Electieve en planbare activiteiten die gebruik maken van intensieve zorgen;
  2. Klassieke hospitalisaties die geen gebruik maken van intensieve zorgen;
  3. De chirurgische daghospitaalactiviteiten die geen gebruik maken van intensieve zorgen;
  4. De niet-chirurgische daghospitaalactiviteiten (bv. geriatrie, psychiatrie, oncologie, …);
  5. De raadplegingen, thuishospitalisatie-activiteiten en mobiele teams.

 

Verdere richtlijnen volgden al snel. Zo werd op 22 oktober 2020 een nieuwe opschaling naar fase 2A aangekondigd vanaf 2 november 2020 en werd met betrekking tot het uitstel van reguliere niet-dringende zorg nu wel in concreto aan de ziekenhuizen gevraagd om de eerste drie stappen van het afschakelplan uit te voeren tegen uiterlijk 26 oktober 2020 en dit voor een periode van 4 weken.

Op 28 oktober 2020 volgde alweer een nieuwe richtlijn waarbij de opschaling naar fase 2B werd aangekondigd. Voor de organisatie van de reguliere niet-dringende zorgen werden geen wijzigingen voorzien. Ook voor de privé-praktijken, werden op heden geen richtlijnen uitgevaardigd.

De afdwingbaarheid van de richtlijnen van het HTSC?

In de richtlijn van 28 oktober 2020 werd gesteld dat verschillende ziekenhuizen de regels niet correct zouden toepassen waarbij door het HTSC werd verduidelijkt dat deze regels imperatief zijn. De afdwingbaarheid van deze richtlijnen is evenwel opnieuw voer voor discussie. Het HTSC is namelijk een overlegorgaan dat sinds aanvang van de COVID-19-crisis samenkomt met het oog op adequate en effectieve beheersingsmaatregelen op niveau van de ziekenhuizen en transportcapaciteit voor patiënten. Het HTSC kan overleggen, adviseren en richtlijnen geven, maar er bestaat geen wettelijke grondslag die aan het HTSC de bevoegdheid toekent om dwingende regels op te leggen.

Hier zal binnenkort evenwel gedeeltelijk verandering in komen: op 29 oktober 2020 werd namelijk een Wet gestemd in de Kamer inzake verschillende sociale maatregelen ingevolge de COVID-19-pandemie waarin een aantal dringende bepalingen opgenomen worden inzake het beheer van de opname van COVID-19 patiënten in ziekenhuizen. In dit wetsontwerp wordt voorzien dat een bijzonder ad-hoc comité wordt opgericht bestaande uit vertegenwoordigers van de ziekenhuissector, experten op het vlak van crisismanagement en bevoegde ambtenaren. Het HTCS valt onder deze kwalificatie. Het wetsontwerp voorziet dat het bijzonder ad-hoc comité voor alle ziekenhuizen een capaciteit aan ziekenhuisbedden kan bepalen die voor de verzorging van COVID-19-patiënten voorbehouden moeten blijven (intensieve en niet-intensieve), desgevallend gemoduleerd in functie van het type ziekenhuis, de grootte van het ziekenhuis of een lokale situatie.

Met andere woorden: van zodra deze Wet in werking zal treden zijn de door het HTSC voorziene opschalingen van de COVID-19-beddencapaciteit binnen de ziekenhuizen wel degelijk imperatief. Belangrijke kanttekening hierbij is dat er geen andere bevoegdheden aan het HTSC worden toegekend. Het HTSC kan dus niet dwingend bepalen dat bepaalde reguliere niet-dringende zorg dient te worden afgebouwd of opgeschort.

Een instructierecht voor de hoofdarts?

Daarnaast rijst de vraag naar de afdwingbaarheid van instructies die door de ziekenhuizen zelf worden gegeven aan de ziekenhuisartsen met betrekking tot de afbouw of annulatie van reguliere niet-dringende zorgen. In de meeste gevallen is de ziekenhuisarts namelijk een zelfstandige, wat betekent dat deze niet onder het gezag of de leiding van het ziekenhuis staat en dus in principe binnen de contractueel voorziene lijnen zelf zijn/haar activiteit binnen het ziekenhuis mag organiseren. De vraag rijst dan ook of het ziekenhuis de ziekenhuisartsen kan verplichten om, tegen de contractuele afspraken in en gelet op hun professionele autonomie, hun reguliere niet-dringende prestaties voor bepaalde tijd te annuleren. Vele artsen stellen zich vragen bij de implicaties van deze beperkingen op hun wettelijke hulpverleningsplicht en daaruit voortvloeiende aansprakeljikheidsrisico’s.

Bron: Arcas Law

 
Deel dit bericht: 
Deel dit bericht